In februari 1977 moet Ramses Shaffy (1933, Neuilly-sur-Seine – 2009, Amsterdam) voor een commissie verschijnen om te bewijzen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst. Shaffy heeft dan inmiddels een koffer vol Nederlandstalige liedjes geschreven, waaronder de hit Sammy. Zijn naam staat op de aftiteling van vijf Nederlandse bioscoopfilms, en hij heeft rollen gespeeld in meer dan dertig toneelstukken van het gerenommeerde gezelschap De Nederlandse Comedie. Maar ja, Shaffy is door zijn onoverzichtelijke achtergrond (zijn vader was een Egyptische diplomaat in Parijs, zijn adellijke moeder had Russisch bloed, en hij had Nederlandse pleegouders) al een tijd stateloos en reist op een vreemdelingenpaspoort. Dat is lastig voor een artiest die veel op pad is, want dan is voor vrijwel elk land een visum vereist. Daarom heeft Shaffy zijn weerzin om Nederlander te worden eindelijk opzij gezet en kiest hij eindelijk definitief voor het land waar hij al vanaf zijn zesde woont. Maar dan moet je natuurlijk wel behoorlijk Nederlands spreken.
Shaffy arriveert voor de commissie met zijn trekzak, zingt een paar liedjes in nep-Russisch en vertrekt weer. Hij komt ermee weg, zoals de excentrieke romanticus met zoveel dingen wegkomt. Bij repetities is hij vaker te laat dan op tijd, zijn excuses (‘er viel een paard dood voor de tram’ of ‘het lukte thuis niet om het dopje op de tandpasta te krijgen’) zijn te zot voor woorden, hij bietst links en rechts geld zonder erover na te denken het ooit eens terug te betalen (schulden waren er volgens Shaffy om kwijtgescholden te worden), in restaurants wisselt hij gevulde borden van verbouwereerde gasten om met de opmerking: ‘volgens mij vindt u dit veel lekkerder’, hij verstoort voorstellingen van Tom Jones en Jasperina de Jonge (‘Kouwe kikker!’), en hij laat de artiesten met wie het podium deelt met enige regelmaat in de steek omdat hij te dronken is om goed uit zijn woorden te komen. Een betoverende man, vol elektriciteit, dominant, maar zo charmant dat vrijwel iedereen voor hem valt.
De drank vormt een belangrijke rode draad in het leven van Ramses Shaffy, en is daardoor het leidende thema geworden van de biografie die Sylvester Hoogmoed over Shaffy heeft geschreven. Misschien worden daardoor de andere aspecten van de superimpulsieve, multiculturele levenskunstenaar wat in de hoek gedrukt, maar uiteindelijk komt wel alles aan bod. De beste aanbeveling voor het boek komt van Liesbeth List, de zangeres naast wie Shaffy kon stralen, en die hem nooit, ondanks zijn zwarte kanten, in de steek heeft gelaten. Net als Shaffy is zij door haar ouders verlaten en door pleegouders (de vuurtorenwachter van het Waddeneiland Vlieland) opgevoed. Dat maakte hen, naast hun gezamenlijke liefde voor muziek, tot zielsverwanten. In het voorwoord stelt zij dat veel informatie in de biografie nieuw voor haar is. Dat zegt een hoop over de grondigheid waarmee Hoogmoed te werk is gegaan. De lijst met geïnterviewden is indrukwekkend.
De drank dus. Shaffy vond het zalig en kon niet zonder. In zijn gloriedagen gingen er meerdere flessen wodka per dag doorheen, in het gunstigste geval als Bull Shot, wodka met bouillon, zodat hij nog wat vlees naar binnen kreeg. En als de wodka niet voorradig was bleek elke drank geschikt als er maar een bevredigend percentage alcohol in zat. Met drank in zijn lijf voelde Shaffy zich veilig. Zonder alcohol kwamen de angsten boven en kon de eenzaamheid hem diep de put in drukken.
Verlatingsangst stond bovenaan het lijstje met angsten. Een psychiater heeft het gemakkelijk in zijn geval. Na zijn gelukkige eerste levensjaren in Nice zet zijn moeder hem op de trein naar Utrecht, waar haar zuster woont. De moeder van Shaffy is niet voor het moederschap in de wieg gelegd. Ook niet voor het huwelijk, want kort na de huwelijksinzegening verlaat zij haar echtgenoot. De onafhankelijke vrouw kan zich niet onderwerpen aan een patriarchaal ingestelde Egyptenaar en kan dat kind er eigenlijk ook niet bij hebben.
Het verblijf bij Tante Marie in Utrecht is van korte duur. Ook hier is hij eigenlijk te veel. Dan naar een kindertehuis in Zeist, waar tucht en discipline heerst. En dat zijn nou precies de twee zaken waar Shaffy in zijn leven niets mee te maken wil hebben. In het tehuis is zijn oorlog tegen Nederland begonnen. Hij breekt een paar keer uit en gooit de directrice hete aardappelen in het gezicht. Uiteindelijk komt hij bij pleegouders in Leiden terecht, die hem liefdevol en met veel cultuur opvoeden.
Hij doet zowel toelatingsexamen voor de Rijksakademie van beeldende kunsten als de Toneelschool. De laatste laat hem toe. In Amsterdam barst hij helemaal los. Een korte tijd raakt hij opgewonden van inbreken. Maar hij kan zich vooral uitleven in hoofdstedelijke homokringen, ook al houdt hij zijn seksuele voorkeur jarenlang verborgen, zelfs voor zijn goede theatervriendinnen Merel Laseur en Sigrid Koetse. Het is een wonder dat hij met zijn enorme libido niet ten onder is gegaan op het aids-slagveld.
Ofschoon hij is uitgegroeid tot een zeer verdienstelijk acteur zal hij toch in de Nederlandse theatergeschiedenis vooral blijven voortleven door zijn explosieve, soms onnavolgbare muziek en zeer persoonlijke, expressieve teksten. Nou ja, teksten…, de galmende ohohohoh’s en ahahaha’s van onder meer de Shaffy Cantate behoren net zo goed tot de vaste Shaffy-woordenschat.
Hij was in 1964 vernieuwend met het programma Shaffy Chantant, een interessante mix van klassieke muziek, literatuur, chansons, kolder, haute couture en mooie mensen. A-politiek, want Shaffy was zeker geen man van de barricade, maar het paste precies in het vrolijke anarchisme waar Amsterdam befaamd om zou worden. Zelfs prinses Beatrix kwam even kijken naar die nachtelijke avant-gardistische voorstelling in een klein Amsterdams zaaltje.
Hij maakte nog een aantal succesvolle programma’s, bracht geweldige albums uit, maar gleed minstens zo vaak uit en zat regelmatig zonder werk. Voor producenten was hij te onbetrouwbaar en ook de platenmaatschappij durfde het niet meer met hem aan, omdat zijn geluid passé leek te zijn. Maar zelfs in de goot belanden deed hij met allure, en floep…daar was hij weer. Samen met Liesbeth List als hitzanger met Pastorale (van Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh), als hoofdrolspeler in de musical De Man van La Mancha van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen, aan de hand van de band Alderliefste, of als ster in de documentaire over zijn leven.
De biografie leest als een avonturenroman over een held met vele levens en vele levers. Shaffy is samen te vatten in één woord: mateloos. Uiteindelijk kreeg slokdarmkanker hem er toch onder en was het zingen, vechten, huilen, bidden, lachen, werken en bewonderen definitief afgelopen.
Sylvester Hoogmoed: We zien wel. Het wonderlijke leven van Ramses Shaffy. Met een voorwoord van Liesbeth List. 420 pagina’s.
Prometheus, Amsterdam 2012.