Eind december 1985, vlak voor de uitzending op televisie van zijn oudejaarsconference De Finale, laat Freek de Jonge via een open brief in de VPRO-gids weten dat hij voor lange tijd uit beeld zal verdwijnen. ‘Opgelucht dat het volbracht is, dankbaar dat ik het mocht doen en ontroerd omdat u mij de kans gaf zo lang zo konsekwent te zijn! (..) Mag ik in uw herinnering blijven hangen als een waakvlammetje dat altijd brandt om u wakker te houden, om het grote vuur in u te ontsteken als de Finale zich voor u aandient.’
De bezinningsperiode van Freek duurde minder dan een jaar. De comeback (Het Damestasje in 1986) kwam als geen verrassing, want de bron was (is) nog lang niet opgedroogd. En daarbij kwam natuurlijk ook de enorme geldingsdrang en het calvinistische arbeidsethos van De Jonge. In het zweet des aanschijns zult gij uw brood verdienen en je mag de door God gegeven talenten niet verspillen.
Het begrip comeback in de kleinkunst zal altijd worden geplakt aan variétéartieste Heintje Davids. Zij nam in 1954 officieel afscheid, maar bleef tot ver in de jaren zestig optreden, waarbij ze met grote regelmaat aankondigde dat het nu echt de laatste keer was. De Nederlandse taal is sindsdien verrijkt met het begrip Heintje-effect.
In de popmuziek is het fenomeen inmiddels zo ingeburgerd dat er niet eens meer een punt van wordt gemaakt als Doe Maar na het Afscheidsconcert in 1984 in Den Bosch inmiddels alweer vier series comeback-concerten heeft gegeven, een nieuwe plaat heeft gemaakt, en binnenkort weer in Ziggo Dome De Laatste Keer staat te zingen. Om het financiële aspect, dat natuurlijke de belangrijkste reden is voor een comeback, enigszins te verdonkeremanen en de nadruk te verschuiven naar vriendschap en podiumlust wordt dan maar gesproken van een reünieconcert.
In het cabaret en de kleinkunst is een comeback wat minder gebruikelijk omdat veel cabaretiers beseffen dat ze een uiterste houdbaarheidsdatum hebben. Als die eenmaal is overschreden is een comeback een trieste vertoning. Meestal wordt daarom na alweer een programma met minder bezoekers naar een andere invulling van de werkweek gezocht: als rollenspelbegeleider in het bedrijfsleven of voor de klas. Cabaretiers don’t die, they just fade away.
Soms wordt iets te snel een punt achter de carrière gezet. Dat overkwam cabaretgroep Don Quishocking in 1981 nadat hun programma Wij zijn volstrekt in de war met de grond gelijk was gemaakt in de Volkskrant en Het Parool. George en Anke Groot waren onder invloed geraakt van de Bhagwan-beweging, en de richtingenstrijd binnen de groep werd op het podium uitgevochten. Toen Ruud Gortzak van de Volkskrant voorstelde om de boel dan maar op te heffen werd hij op zijn wenken bediend. Vier jaar later lieten de spijtoptanten zich echter met een natte vinger lijmen en werden achter elkaar nog twee programma’s gemaakt en in 2001 kwam men weer bij elkaar met de ironische programmatitel I Fossili. De creativiteit bleek nog immer groot.
Ook Hans Teeuwen leek te snel te zijn gestopt. In 2004 maakte hij geen vervolg meer op Industry of Love. Misschien was alles al gezegd. En wat moet je met deels verkeerd publiek in de zaal dat de tweede laag niet altijd wilde zien achter scènes over het in elkaar trappen van paarden of over koningin Beatrix die op allerlei seksuele manieren vernederd diende te worden. Na zeven jaar podiumstilte maakte Teeuwen in 2011 met Spliksplinter zijn cabaret-comeback. Ofschoon hij als anti-islam-activist zeer actief was geweest, bleek hij als cabaretier volkomen stil te hebben gestaan en bleek inderdaad alles al gezegd te hebben.
En dit seizoen beleven we de comeback van Harrie Jekkers en Jeroen van Merwijk. De eerste werd na veertien jaar genieten van zijn geld in Spanje (‘Al leef ik nog veertig jaar, dan kan ik nog dubbel modaal doodgaan.’), door de gestopte Jeroen van Merwijk (weinig voorstellingen, en weinig publiek dat zijn elitaire humor oppikte) weer enthousiast gemaakt om op te treden. Onder de vleugels van Jekkers smaakt Van Merwijk nu voor het eerst het genot van grote gevulde zalen.
Ook Kees Torn, die het eten in restaurants met vervelende muziek op de achtergrond, het rookverbod in theaters, en het bijna in slaap vallen in de auto ’s nachts naar huis helemaal zat was, werd door een collega – tot groot genoegen van de geïrriteerde echtgenote van Torn – na vier jaar luieren op de bank weer tot leven gewekt. Torn spreekt trouwens niet van een comeback, omdat hij met zijn negen soloprogramma’s een volledig oeuvre heeft afgeleverd en nu met Onno Innemee iets anders doet. Ofschoon hij het uitstekend met Innemee kan vinden, ziet hij zijn terugkeer, in tegenstelling tot de meeste van zijn terugkerende collega’s wél als een nederlaag: ‘Ik was niet voor niets gestopt. Ik ging er kapot aan. Tijdens de maanden dat ik aan het creëren ben, hoor ik niet wat mensen tegen mij zeggen en verlies ik het contact met de wereld en met mijn directe omgeving. Het is de hel. Ja het is een nederlaag. Ik zou er bijna aan toevoegen: godverdomme.’