HOGESCHOOLMUZIEK IN DE SPEELGOEDWINKEL


Geplaatst in Theaterreportages/interviews op . Gepubliceerd in: De Krant van Carré‚ nr 1 December 2011

In een mum van tijd hebben Herman van Veen en zijn muzikanten er een puinhoop van gemaakt. Eerst daalt een regen van papiersnippers neer, dan rolt een lading ballen over het podium. In de loop van de avond komen daar nog een koffer met pingpongballetjes, een verzameling hoeden, en een stortvloed aan plastic bekertjes bij. De chaos wordt gadegeslagen door een legertje naakte etalagepoppen. Ze staan er stoïcijns bij. Ze verbazen zich niet eens meer over de vrolijke waanzin die zich voor hun neus afspeelt.
Van Veen laveert tussen de blijmakende anarchistische rommel door en haalt herinneringen op aan zijn ouders, zijn eerste liefde, Truus, de dochter van de slager, en vertelt van zijn vriend in een psychiatrische inrichting, die de wereld glashelder blijkt te kunnen analyseren. En er wordt onverstoorbaar muziek gemaakt, van klassiekers als Hilversum 3, via vette jaren vijftig rock ’n roll (een verrassende kant van violiste Jannemien Cnossen) tot aan het kerkelijke Dona nobis pacem. ‘Altijd als ik zo zing, kruipt mijn onderbroek omhoog.’
Herman van Veen speelde ergens tussen de 400 en 500 voorstellingen in Carré. Niet gek dat hij enigszins de tel is kwijtgeraakt. Hij hoopt dat hij halverwege is. En waarom ook niet, want Van Veen lijkt een bijna onverwoestbare clown-komiek-muzikant, zoals ook weer blijkt uit de serie die hij dit najaar in Carré speelt.
In het onlangs verschenen boekje Naar Carré, biografie van een reis schetst Van Veen de stations die hij heeft aangedaan voordat hij in mei 1971 voor het eerst aan de Amstel arriveerde. De kermis, het blaasorkest dat door de straat marcheerde, Buster Keaton in de bioscoop, de plaatjes bij de kauwgum met fotootjes van beroemde zangers met op de achterkant een liedje in hele kleine lettertjes, meehelpen bij het opbouwen van de circustent (‘Met minstens vijfentwintig man hesen we, zeg maar als de galeislaven in Ben Hur, stukje bij beetje de reusachtige circustent om de al opgebouwde tribunes omhoog.’), de engelenrol in het kerstspel, Johnny & Rijk op een Utrechts bevrijdingsfeest, de rock ’n roll band die vijf keer achter elkaar Rock around the clock speelde, de vonk van Ramses Shaffy, het conservatorium waar hij pianist Erik van der Wurff leerde kennen, en de eerste voorstelling voor de geslaagde conservatoriumstudenten waar hij voor het eerst het Harlekijnlied zong op de statige muziek van de Italiaanse barokcomponist Antonio Caldara:
Floebelegab stobelegab flop flop flee floebelagabba stobelagabba stikke dikke dop drop…
Hij vond het doodeng om als 24-jarige potsenmaker zomaar het toneel van Carré op te lopen en had daarom besloten om van achter uit de zaal op te komen. Tijdens die lange aanloop kon hij zijn hartslag wat beter controleren.
De laatste bezoeker glipt een paar minuten voor acht naar binnen en Van Veen wacht achter het zware rode gordijn in de hal totdat het zaallicht uitgaat. Voor het gordijn staan Alex Wunnink, de directeur van Carré en zijn rechterhand Louis Dekker, die Van Veen het theater heeft binnengeloodst. (Toon Hermans dichtte over deze cultuurreus: ‘Er is een stopcontact. Er is een stekker. Zo functioneren ook Carré en Dekker.’) Wunnink, die niet weet dat Van Veen vlak achter hem staat, fluistert: ‘Mijnheer Dekker, ik heb er een hard hoofd in.’
Maar Dekker had het gelijk aan zijn zijde. En dat vermoedde Wim Kan ook al, toen hij Van Veen toevertrouwde: ‘Als Dekker jou goed vindt, dan bén je ook goed.’
Het kwaliteitsbewijs is ook dit jaar weer geleverd. Als de verhalen zijn verteld, de lach is uitgeraasd, en de muziek nog natrilt in Carré, legt een mevrouw een rode roos op het podium. Van Veen plukt de blaadjes eraf en strooit ze uit over zijn prachtige muzikanten onder leiding van zijn decennialange kompaan Erik van der Wurff. Het laatste blaadje maakt Van Veen met zijn tong nat en plakt het op zijn neus. Een echte clown heeft niet veel nodig.

Herman van Veen speelt tot 11 december in Koninklijk Theater Carré.