Een lied over een joodse vrouw die toch één keer de liefde wil proeven voordat de Duitsers haar te grazen nemen naast een grappig, vunzig lied over de WC. Een filosofisch nummer over de willekeur van geluk naast een dwaas geval over boxershorts. Jarenlang schreef George Groot (1942) het grootste deel van het gevarieerde repertoire van Don Quishocking en behoorde hij met zijn literaire, vormvaste liedteksten tot de tekstdichter-eredivisie. Toen de groep na het programma Wij zijn volstrekt in de war (1981) een ad hoc bestaan ging leiden, vond hij dankbare klanten in Jenny Arean, Adelheid Roosen (‘vrouwen met een vanzelfsprekende kracht’), Job Schuring, Lucretia van der Vloot en Paul de Leeuw. Al deze tekstafnemers treden morgen op tijdens de Hommage aan George Groot, georganiseerd door het Amsterdams Kleinkunst Festival.
Het jonge cabaretpubliek werd in de jaren zeventig bediend door Neerlands Hoop (rauw en compromisloos), Kabaret Ivo de Wijs (intelligente vrolijkheid) en Don Quishocking, dat vooral uitblonk in literair cynisme, romantische melancholie en welluidende samenzang. Groot heeft vanaf de oprichting van Don Quishocking in 1967 over alle interessante onderwerpen geschreven. Maar niet alles is ook uitgevoerd. In zijn map ligt een aantal nieuwe teksten over homoseksualiteit, een onderwerp dat door Don Quishocking vrijwel werd genegeerd. ‘Ik ben gelukkig getrouwd, met Anke, die ook nog naast mij op het toneel stond. De mannen van de groep hebben mijn vrouwelijke, lichtelijk bi-seksuele kant nooit serieus genomen. De laatste jaren heb ik juist veel liederen over die zoektocht geschreven. Maar ik ben een schijterd. Zeker als je over de zestig bent vind ik het slimmer om niet met je erotische verlangens te koop te lopen. Dat heb ik nooit gedaan. Ik ben versierd door Anke.’
Schijterigheid en bescheidenheid zijn geen eigenschappen die het publiek George Groot snel zal toedichten. ‘Die lange’ maakt met zijn gesar en scherpe opmerkingen doorgaans snel duidelijk hoe de verhoudingen liggen. Don Quishocking was een positief vechtcabaret. Voorafgaand aan elk nieuw programma werd over alles gediscussieerd/geschreeuwd, of het nou ging over de manier waarop je met je ouders omgaat of over de hardheid van een lied over kanker. Als ze er knopen moesten worden doorgehakt nam Groot meestal de bijl zelf ter hand. ‘Goed beschouwd, was Don Quishocking niet echt democratisch. Met democratie krijg je geen kunst.’
Een onoplosbaar probleem bleek eind jaren zeventig de overgang van George Groot naar de beweging van de Indiase goeroe Bagwan. Met name Jacques Klöters en de aardse socialist Fred Florusse konden niet overweg met een kritische vriend/collega die opeens schaapachtig in het oranje ging lopen, omdat dat van een Indiase meneer moest. De ruzie werd op het podium uitgevochten, leverde felle (en ook heel geestige) twistgesprekken op, maar geen enkel lied. ‘In een scène kon ik er wel grappig over doen, maar het cabaret zit niet te wachten op een lied over verlichting. Ik ben erachter gekomen dat je de rust en de stevigheid in je zelf moet zoeken. Zonder Bagwan zou ik wild om me heen hebben geslagen op zoek naar zekerheden als geld of een politieke richting. En die bieden geen zekerheid.’
Het stoort hem daarom niet dat jonge cabaretiers, die nauwelijks een goedlopende zin op papier kunnen krijgen, momenteel toch tot de grootverdieners behoren. ‘Ik moet er niet aan denken. Als je rijk bent ga je een groot huis kopen, krijg je allemaal mensen over de vloer en dan moet je gaan cateren. Wat een ellende. Een mens heeft toch niet veel meer nodig dan een dak boven z’n hoofd en een vierpitsgasstel dat het goed doet.’
Hommage aan George Groot, dinsdag 4 april in De Kleine Komedie, Amsterdam.