Boom Chicago: EEN GRAPPIGE SKETCH, EEN HAMBURGER EN EEN DREUNENDE BEAT


Geplaatst in Lezingen op .

(ter gelegenheid van 25 jarig bestaan van Boom Chicago in Amsterdam)

Leve YouTube. En leve Trump. Elke avond, het maakt niet uit hoe laat ik thuis kom, struin ik de abonnementen op mijn favoriete talkshows uit de Verenigde Staten af: Late Night met Seth Meyers, The Late Show met Stephen Colbert en The Daily Show met Trevor Noah. Het is natuurlijk niet live, maar er zitten soms maar een paar uur tussen de uitzending in de VS en de mogelijkheid om fragmenten op YouTube te bekijken. Als ik na deze drie nog niet helemaal murw gebeukt ben dient The Tonight Show met Jimmy Fallon als toetje. Maar Fallon is iets té tevreden met zichzelf, moet iets te veel om zichzelf lachen. En we hebben aan één Bert Visscher wel genoeg.
De interviews met de gasten in deze talkshows stellen over het algemeen niet veel voor: snel en oppervlakkig. Een paar nietszeggende, lovende opmerkingen over het boek dat de gast heeft geschreven of de film waarin de gast speelt of de cd die de gast heeft gemaakt, een paar onschuldige grapjes, een kwinkslag in de richting van de bandleider, die overdreven hard meelacht en hup naar de reclame.
De openingsmonologen van de presentatoren daarentegen en het ‘onderzoeksblokje’, A closer look van Seth Meyers zijn meestal intelligent en oergeestig. De comedian-presentatoren danken God op hun blote knieën dat de Amerikanen in een vlaag van verstandsverbijstering en door hun Fox-verslaving een megalomane kutgrijper naar het Witte Huis hebben gestuurd. Er valt, ondanks de immense treurigheid, niet meer zoveel te lachen sinds het aan de macht komen van Nero.
De komieken die deze shows presenteren komen, net als hun voorgangers zoals Jay Leno, David Letterman en Jon Stewart, uit het stand up comedy circuit. Er zijn in de VS net zoveel stand up comedians als zandkorrels in de Sahara, en veruit de meesten zijn matig tot waardeloos. Ze lopen een op tien, oftewel een geslaagde grap op tien missers. Eindeloos gezeur over ‘where are you guys from?’ en afgekloven en/of flauwe seksgrappen. Regelmatige bezoekjes aan verschillende comedyclubs in New York, Chicago en San Francisco leveren vrijwel altijd hetzelfde resultaat op: van de vijf comedians die je meestal op een avond voorgeschoteld krijgt zijn er in het gunstigste geval twee slecht, een gaat wel, een is goed en een is echt grappig. Als je je daarop instelt is de entree van tien of vijftien dollar niet zo gek, maar een positieve houding om met tegenslagen om te gaan is wel een vereiste.
Dat enorme comedyreservoir in de VS zorgt ervoor dat de grote talkshows een legertje topschrijvers in dienst kunnen nemen om de presentator van grappen te voorzien. Bij Colbert en Noah lopen er ongeveer twintig rond, bij Seth Meyers wat minder. Als Meyers ’s middags met een klein groepje schrijvers de oogst van de dag doorneemt kan hij voor de avondshow kiezen uit ongeveer 130 grappen.
Arjen Lubach, die voor zijn show Zondag met Lubach heel goed heeft gekeken naar zijn Amerikaanse collega’s heeft negen schrijvers in dienst, maar ja die hebben een hele week de tijd om grappen te verzinnen.
De meeste comedians in de VS leiden een bestaan van sappelen. Ze rennen van stad naar stad, van club naar club om op verschillende momenten van de avond hun act van tien minuten te spuien, in de hoop dat hun ‘bit’ een keer positief wordt opgepikt door een journalist of een tv-scout. Nee, niet iedereen eindigt als Jerry Seinfeld of Louis C.K. en krijgt een Netflix-special.
Het Amsterdams-Amerikaanse comedy gezelschap Boom Chicago vormt voor een enkeling een mogelijkheid om uit het moordende comedy concurrentie leven in de VS te stappen. Maar dan moet je natuurlijk wel passen binnen het improvisatiekarakter van Boom.
Je zou Boom Chicago als een kind kunnen beschouwen van Second City, het befaamde improv-gezelschap in Chicago. De vorm van de voorstellingen is hetzelfde: de komieken, die meestal in groepen van vier tot zes op het podium staan, moeten snel en scherp kunnen reageren op wat het publiek aan onderwerpen en situaties naar voren brengt en ze moeten ter plekke een antwoord hebben op de invallen van elkaar. Daarnaast heeft elke show ook een uitgeschreven script als veilige basis en wordt gebruik gemaakt van filmpjes en voorgeprogrammeerde (meestal snoeiharde) muziek.
Second City is in 1959 opgericht door enkele theaterstudenten, waaronder Paul Sills, zoon van theaterdocent Viola Spolin. Zij had een improvisatietechniek ontwikkeld die door het stadsbestuur van Chicago werd gebruikt om nieuwe immigranten snel te laten integreren en die ook uitstekend gebruikt kon worden om komieken op te leiden. De naam Second City is een ironische verwijzing naar een artikel in The New Yorker, waarin Chicago de tweede stad van de VS werd genoemd, natuurlijk op eerbiedwaardige afstand van New York.
De meeste komieken zien Second City als een springplank naar een hoger doel. Zij proberen na hun Chicago-tijd door te stromen naar nationale satirische televisieprogramma’s, zoals Saturday Night Live, de heilige graal voor elke komiek, doen een gooi naar een stevige rol in een sitcom of hopen aan de slag te gaan als tekstschrijver of host van een nationaal uitgezonden talkshow.
Als je de lange lijst van doorgebroken Second City-alumni bekijkt, die vanaf 1959 meer dan 130 namen omvat, is dat velen ook gelukt. Grootheden als John Belushi, Bill Muray en Tina Fey hebben hun nationale status verkregen bij Saturday Night Live, Julia Louis-Dreyfus was als Elaine een ster in de bijna mythische serie Seinfeld en daarna als vice-president in haar eigen bekroonde serie Veep, en Stephen Colbert en Seth Meyers kunnen nu hun gang gaan in goed bekeken talkshows. Ze schuren met hun edgy maatschappelijk-kritische humor tegen de rand van wat de Amerikaanse consument nog net kan hebben.
Met enige regelmaat komen comedians van Second City naar Amsterdam om bij Boom Chicago comedy-kilometers te maken, in de hoop om daarna in de VS door te stoten. De beroemdste in die categorie is ongetwijfeld Seth Meyers, die in de jaren negentig bij Boom speelde. Toen hij in Edinburgh met de Boom Chicago show Pick-ups and Hiccups optrad, trok hij de aandacht van Saturday Night Live scouts. Vervolgens werkte hij dertien jaar voor dat programma totdat hij zijn eigen late night talkshow kreeg.
Boom Chicago comedian Jordan Peele maakte in 2002 deel uit van de Comedy Swap, waarbij komieken uit Amsterdam van plaats wisselden met komieken van Second City. Bij die uitwisseling trok Peele zoveel aandacht dat hij met Keegan-Michael Key de sketch comedy show Key and Peele mocht maken voor het tv-kanaal Comedy Central. In 2017 regisseerde Peele de spraakmakende film Get Out.
Boom Chicago is in 1993 opgericht door Greg Shapiro, Andrew Moskos en Pep Rosenfeld. Deze founding fathers hebben alle drie improvisatielessen gevolgd bij Second City en hebben daar op het podium gestaan. Na hun praktijkopleiding kozen zij voor het avontuur in Amsterdam. De gemeente van Amsterdam zag weinig heil in een Amerikaanse comedyclub in de stad, maar tegen het pessimistische advies in openden de avonturiers toch een club op het Leidseplein. In een ver verleden stond dat theatertje op de hoek van het Leidseplein en de Korte Leidsedwarsstraat bekend als een van de hotspots van Amsterdam, maar het heeft, voordat Boom Chicago er in trok, ook vele twijfelachtige bestemmingen en mislukkingen gekend. Maar zowel Nederlandse comedy liefhebbers als toeristen wisten de kleine club in groten getale te vinden, zodat in 2013 verhuisd kon worden naar een ruimere locatie aan de Rozengracht.
Het was nou niet direct dat Nederland in 1993 steil achterover sloeg van de komst van de Amerikaanse komieken. De Amerikanen werden vriendelijk verwelkomd als een nieuw, maar zeker geen excentriek neefje van de grote humor-familie. Door de stevige oer-Nederlandse cabarettraditie is men hier wel wat gewend en improvisatie is altijd nauw verbonden geweest met cabaret, waar geen vierde wand bestaat. Een cabaretier die geen contact maakt met het publiek en niet kan reageren op wat er in de zaal gebeurt is kansloos. De opmerkingen uit de cabaretzaal zijn echter vrijwel nooit bedoeld om op een grove manier het incasserings- en reactievermogen van de komiek te testen, zoals dat bij het pittige Angelsaksische heckelen regelmatig het geval is.

Nederland heeft in Willy Alfredo (pseudoniem van Willem Jue, 1898-1976) een legendarische improvisator gekend. Tijdens zijn voorstellingen kon men uit de zaal na zijn uitnodiging ‘Roept u maar’ trefwoorden roepen, waarop hij ter plekke een eenvoudig rijmpje maakte. Hij las de kranten niet en wist ook niet dat Nederland in 1959 een nieuwe minister-president had, De Quay. Toen die naam in de zaal werd geroepen dichtte hij: ‘De kraai dat is een vogel, boven op het dak. Daar voelt zich het beestje het meest op zijn gemak.’
In het cabaretprogramma Met blijdschap geven wij kennis uit 1969 met Frans Halsema, Gerard Cox en Adèle Bloemendaal, werd op tekst van Michel van der Plas de draak gestoken met de improvisaties van Alfredo en het vaak terugkerende zinnetje ‘En we zitten hier gezellig, en we zitten hier ok’. Iemand riep ‘het negerprobleem’ en Frans Halsema reageerde op het podium met:

De negers in Amerika, dat valt toch ook niet mee
Die zitten er niet gezellig en die zitten er niet ok
Ik ben tegen discriminatie, dat heeft geen enkele zin
Ik slaap net zo lief met een blanke vrouw als met een negerin

Vervolgens klonk uit de zaal ‘de homesebelen’ en prompt dichte Halsema:

De homoseksuelen, die hebben een probleem
Persoonlijk ken ik een jongen, en dat is er ook zo een
Hij zwaait wat met z’n billen en hij verft soms zijn haar
Van mij mag ie zijn gang gaan, maar geef mij de vrouwtjes maar

Een jaar voor de komst van Boom Chicago had Nederland al kennisgemaakt met een delegatie Amerikaanse stand up comedians. Frans Kotterer, New York correspondent van Het Parool had de line up samengesteld en trad op als MC. De vijf avonden in het Nieuwe de la Mar Theater waren stijf uitverkocht. NRC cabaretrecensent Henk van Gelder was niet onder de indruk. ‘Wat me verbaasde, was een gebrek aan intelligent commentaar op de Amerikaanse samenleving, de afwezigheid van snijdende kwinkslagen over bigotterie, economische ongelijkheid, politieke hypocrisie of de angst van de grote stad. Ik realiseerde me dat de stand up comedy naar Nederlandse maatstaven eigenlijk een primitief genre is. Hier zijn we er sinds Freek de Jonge en Youp van ’t Hek aan gewend, dat de satirische grappen zijn ingebed in een dramatische vorm, als onderdeel van een verhaallijn die naar een climax toewerkt. Daar blijft het optreden meestal vormloos en op een willekeurig moment, na een willekeurige grap, zegt de komiek ‘thank you’ en verdwijnt. Al een paar jaar worden in Amsterdam verwoede pogingen gedaan om het Amerikaanse voorbeeld te volgen. Ik snap dat niet, volgens mij zijn wij dat stadium allang voorbij.’
Een jaar na de New York Comedy Night van samensteller Frans Kotterer presenteerde Matthijs van Nieuwkerk met Britains Best een Engelse stand up editie. Henk Spaan maakte voor Veronica vijf afleveringen Comedy House met internationale comedians en in het Amsterdamse Betty Asfalt Complex verschenen de eerste Nederlandse comedians die optraden onder de groepsnaam Comedytrain.


In deze vriendelijke, open sfeer kon ook Boom Chicago zijn vleugels uitslaan. Niet zozeer omdat de inhoud nieuw was, maar gewoon omdat de artistieke wereld geen xenofobie kent. Maar er is misschien nog wel een ander element waardoor Boom zich onmisbaar heeft gemaakt in Amsterdam. In het theater staat altijd wel een strenge medewerker bij de zaaldeur om ervoor te zorgen dat de glazen en flesjes uit de foyer niet de zaal in worden meegenomen. En het is helemaal uit den boze om tijdens de voorstelling een broodje warm vlees op rij dertien te verorberen. In een restaurant kent men wel de pianist en een zwoele zangeres voor wie in het gunstigste geval aan het eind van een nummer beleefd wordt geapplaudisseerd en natuurlijk zijn er de nachtclubs waar je met een biertje in de hand en een sateetje op je bord naar een band kan luisteren of naar een dame kijkt die zich smaakvol ontkleedt. Maar het leek alsof Amsterdam echt zat te wachten op een humortheater waar eten en drinken een wezenlijk onderdeel vormt van het avondje uit. Misschien is dat wel de grootste aantrekkingskracht gebleken.
Verder moeten we de artistieke invloed op het Nederlandse humorcircuit niet overschatten. Sterker nog, die is waarschijnlijk nul. Om niet geheel duidelijke redenen – het humorniveau was over het algemeen schrikbarend laag – liep een deel van televisiekijkend Nederland weg met het programma De Lama’s dat vanaf 2004 door BNN werd uitgezonden. Maar dat improvisatieprogramma, dat gepresenteerd werd door Patrick Lodiers, was gebaseerd op het Britse Channel 4-programma Whose line is it anyway.
De vloer op is het enige echte intelligente en vaak ook bijzonder humoristische improvisatietheater dat in Nederland is te zien. Het programma is een idee van acteur Peter Baan en wordt sinds 2002 uitgezonden door Hunan, de omroep van het Humanistisch Verbond. Vooraf worden thema’s en dilemma’s bedacht waar twee of drie acteurs ter plekke een scène van moeten maken met behulp van wat beschikbare kleding en attributen. Dit format is natuurlijk ook niet beïnvloed door Boom Chicago, maar is gebaseerd op technieken en vaardigheden die op elke theateropleiding worden onderwezen.
Is het erg dat Boom Chicago het Nederlandse humorcircuit niet heeft beïnvloed? Nee natuurlijk niet, want Boom is vooral een welkome aanvulling gebleken op het bestaande theaterlandschap, en dat is op zich al pure winst. Je zou zelfs de stelling kunnen onderbouwen dat Boom sterk is beïnvloed door het Nederlandse cabaret. Greg Shapiro is door zijn lange verblijf in Amsterdam en zijn Nederlandse vrouw minstens een halve Nederlander geworden, die alle grappen en nuances van een Nederlandse cabaretvoorstelling begrijpt. Mede door Shapiro horen we bij Boom geen afgezaagde grappen meer over het Nederlandse drugsbeleid, de rivaliteit met Duitsland als gevolg van de oorlog, het jatten van fietsen in Amsterdam of het maffe kapsel van een Nederlandse politicus. Het gezelschap aan de Rozengracht heeft zich in de afgelopen vijfentwintig jaar ontwikkeld tot een niet meer weg te denken theaterattractie waar buitenlandse toeristen en Nederlandse humoromnivoren zich aan kunnen laven.