Collega’s bewonderen Dorrestijn die zegt afscheid te nemen


Geplaatst in Theaterrecensies op . Gepubliceerd in: de Volkskrant

Erik van Muiswinkel verdenkt Hans Dorrestijn ervan dat hij in elk lied een paar kwalitatief mindere coupletten maakt om zo de gouden regels des te meer te laten schitteren. Het draait ten slotte om ‘Ik moest een schaap een tongzoen geven’ of ‘Als ik moet huilen, zet ik mijn bril af’ of ‘Ik mag barsten als ik ooit nog buig.’
Die laatste regel is afkomstig uit het lied Buigen, volgens Dorrestijn zelf zijn beste tekst. Hij bekent dat hij voor vrijwel iedereen heeft gebogen: voor koning, lakei, meester, knecht, maagden en hoeren, maar dat die nederigheid nu voorgoed voorbij is. Alle Dorrestijn-ingrediënten zitten erin: treurigheid, zwarte humor en die ene schitterende regel.
Zondag neemt Dorrestijn in Carré afscheid van de grote zalen. Met pianist en tegenspeler Martin van Dijk speelt hij nog een keer het programma Ruïnes. En dan zal hij, zoals Van Dijk opmerkt, nooit meer bang hoeven te zijn voor het publiek en zal hij nooit meer met een perfect gevoel voor masochisme die eenling in het publiek zien zitten die eigenlijk bij de verkeerde voorstelling zit.
De finale in Carré krijgt extra allure door de medewerking van een aantal (theater)vrienden, zoals de mannen van Don Quishocking, Erik van Muiswinkel, Peter de Jong en Karel de Rooij (Mini & Maxi) en Maarten van Roozendaal. Daphne Bunskoek en Katja Römer-Schuurman zingen het wrange Jagerslied. Alle gasten zijn bewonderaar van de tekstdichter, ook al is hij niet erg vormvast en bespeurt collega-tekstdichter Rob Chrispijn achter de techniek ook ‘kreupeldwang en rijmelzucht.’
Behalve cabaretier/tekstdichter is Dorrestijn vooral een gemankeerd levenskunstenaar. Van Roozendaal: ‘Ga er maar vanuit dat wanneer hij over mislukking en verwarring schrijft, daar niets van gelogen is. Hans bezit de twijfelachtige eigenschap om zich vol overgave in de nesten te werken.’
Zijn vrienden beschrijven hem als een complexe persoonlijkheid: jaloers, onzeker, vol huilbuien, maar ook met heel veel enthousiasme in hobby (vogelaar), werk en relaties.
Fred Florusse (Don Quishocking): ‘Hans geeft je altijd en onbevangen het gevoel dat je de beste bent. De beste tekstschrijver, de trouwste vriend, de liefste man, de beste regisseur.’
Jacques Klöters (Don Quishocking): ‘Er zit een hartverwarmende overgave in de dingen die hij doet. Daarentegen zou het voor Hans en voor iedereen fijn zijn als hij wat minder licht geraakt was. Hij is zeer sensibel. De omgang met Dorrestijn moet enigszins behoedzaam geschieden. Menige vriendschap is gesneuveld door een misschien in de oren van velen onschuldig woord of ondoordachte actie.’ Rob Chrispijn noemt in dat verband de permanente en oprechte dankbaarheid die Dorrestijn stelt tegenover de permanente en oprechte aandacht die hij nodig heeft. Voor Van Muiswinkel is Dorrestijns meest positieve eigenschap zijn eigenwijze eigenheid. ‘Hij zegt wat-ie denkt, hij schrijft wat-ie moet, en hij blijft buiten de panels en het BN-er-schap.’
De treurigheid zit aan Dorrestijn vast als een tweede huid. Toen Klöters hem eind jaren zestig leerde kennen woonde deze droeve man op kamers in de Vrolijkstraat en fietste hij om naar het toilet te kunnen naar het Americain op het Leidseplein. ‘Maar hij heeft zijn treurigheid, die omarmd wordt door de humor, wel een plek weten te geven en heeft daar flink aan verdiend’, zegt Fred Florusse. Maarten van Roozendaal bekijkt de Dorrestijn-treurigheid vanuit een andere hoek: ‘Ieder mens heeft recht op zijn of haar somberheid. Ik ben het met Hans eens dat je wel erg gevoelloos moet zijn om niet in een permanente staat van depressie te verkeren.’

Ruïnes door Hans Dorrestijn en Martin van Dijk, met medewerking van o.a. Erik van Muiswinkel, Maarten van Roozendaal, Karel de Rooij & Peter de Jong, Rob Chrispijn en Don Quishocking.