De tram van Maarten van Roozendaal en het meisje met haar telefoon eindigt in Nieuw West


Geplaatst in Lezingen op .

(gepubliceerd in Tussen Andreasplein en Zwarte Pad – Literair Jaarboek voor Nieuw-West 2019)

foto Govert de Roos

Op 1 juli 2013 overleed zanger-liedschrijver Maarten van Roozendaal op 51-jarige leeftijd, na een intens leven vol drank en nicotine, maar vooral vol muziek. Vanaf 1994, het jaar waarin Van Roozendaal het Amsterdamse Kleinkunst Festival won, ontwikkelde hij zich tot het beste dat Nederland op kleinkunstgebied te zien en te horen kreeg, met nummers als ‘Red mij niet’ en ‘Mooi’.
Alleen een helderziende had kunnen vermoeden dat de rebelse tiener uit Heiloo tot het maken van zulke fraaie kunstwerken, zulke ijzersterke liederen in staat zou zijn. Na een paar moeizame jaren op het gymnasium in Alkmaar loodste zijn vader hem naar een strenge school in Heerhugowaard. Toen zijn verblijf daar op een mislukking uitdraaide werd de zeer vrije Havo-top in Bergen geprobeerd.
Verhoudingen tussen jonge docenten en leerlingen waren daar geen uitzondering. Als een leerling bij de directeur geroepen werd omdat hij toch wel erg veel lessen had gemist, haalde de directeur eerst een fles jenever uit zijn la en bood de leerling ook een glaasje aan.
Tijdens een van de lessen maatschappijleer zei de docent dat het op dat moment economisch zo slecht ging, dat de kans groot was dat zestig procent van de klas niet aan werk zou komen. Voor Maarten voelde dat als een opluchting, want dan was hij van alles af, dan hoefde hij niet meer mee te doen.
De opmerking van de docent had grote gevolgen. Het perspectief van no future beangstigde hem allerminst. Op een middag, een half jaar voor het eindexamen, fietste Maarten met een groep jongens naar huis en zij besloten gezamenlijk dat het wel genoeg geweest was. Niet meer naar school, maar naar de Sociale Dienst in Alkmaar. Binnen vijf minuten waren de formulieren ingevuld om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering. Ze kregen allemaal een voorschot van 600 gulden. Om de zoveel tijd moest je wel langskomen om aan te geven dat het nog niet gelukt was om werk te vinden waarvoor je was opgeleid. Als je een belachelijk beroep invulde kreeg je van de coöperatieve ambtenaar het stempel ‘onbemiddelbaar’ en werd je verder met rust gelaten. Maarten noemde zichzelf de ideale werkloze.
Voor de ouders van Maarten was het een rampzalige ontwikkeling. De enige manier waarop ouders nog enigszins grip konden behouden op hun opstandige zoon was via de portemonnee. Dat machtsmiddel waren ze dus kwijt. Zijn vader is zijn leven lang boos gebleven op Joop den Uyl, die hij als PvdA-premier verantwoordelijk achtte voor het in de watten leggen van jongeren die de maatschappij de rug hadden toegekeerd.
Toch heeft Maarten van Roozendaal zijn examen gehaald, ook al was het geen middelbare schooldiploma. De trotse, applaudisserende en ook behoorlijk opgeluchte Van Roozendaal-clan, bestaande uit ouders, broers en zussen, en neven en nichten, zat op rij zeven van het Nieuwe de la Mar Theater, waar Maarten de finale van het Amsterdams Kleinkunst Festival had gewonnen. Tussen de voortijdig afgebroken schoolloopbaan en het gloriemoment op het podium van het Nieuwe de la Mar zat een hectische periode. De krakersscene in Alkmaar was misschien niet zo heftig als in Amsterdam, maar toen er meer begrafenissen dan feesten waren, omdat niet iedereen even voorzichtig met drugs omging, was het tijd voor Maarten om te verkassen naar Amsterdam. Met financiële hulp van zijn vader zette hij een mini-muziekbedrijfje op, dat resulteerde in een aantal televisieopdrachten, maar het was toch vooral tobben over wat en hoe en waar in het leven. Totdat een vriendin hem min of meer het open podium van De Engelenbak in de Nes opduwde en iedereen met open mond luisterde naar de Nederlandstalige nummers die hij de afgelopen jaren had geschreven. De lange slungel had achteloos het ene been over het andere geslingerd, beukte op de piano alsof hij het instrument rijp voor de sloop wilde maken. Rauw stemgeluid en bitterzoet romantische teksten, die je meteen bij de strot grepen. Over de zeeman die niet meer gelooft in de liefde in zijn thuishaven, over een beklagenswaardige sukkel die alle zelfmoordmogelijkheden op het perron van Heiloo voorbij laat gaan. Na De Engelenbak volgde het Amsterdams Kleinkunst Festival en al snel trokken Van Roozendaal en zijn bassist Kim Soepnel (en later met bassist Egon Kracht en gitarist Marcel de Groot) langs de landelijke zalen. Van Roozendaal werd gekoesterd door recensenten, theaterdirecteuren, studenten aan de diverse kleinkunstopleidingen en een groeiende schare kleinkunstliefhebbers. Toch is hij nooit de Bekende Nederlander geworden, wiens programma’s op televisie zijn uitgezonden en die in allerlei onbenullige quiz- of spelprogramma’s is verschenen. Hij had daar ook geen behoefte aan.
Hij zei daar eens over: ‘Ik ben niet op zoek naar een breder publiek. Het is al moeilijk genoeg om op niveau te blijven, om niet gemakzuchtig te worden. En dan moet je nog maar afwachten of het aanslaat. Het wordt me geregeld gevraagd: waarom heb je nooit een hit? Waarom verkoop je maar drieduizend cd’s? De waardering is hoog, maar het grote publiek heeft geen zin in mij. Ik ben somber. Het grote publiek heeft nergens zin in, tenzij ze er naar toe worden geschopt en er een bordje staat: succes verzekerd. Daar ben ik dus niet op uit.’
Van Roozendaal eiste aandacht van zijn publiek. Zijn liedteksten dwarrelden niet zomaar voorbij. Hij was een muzikale toneelschrijver, een chroniqueur van het dagelijks leven, met een scherp oog voor wrange details. Niet alleen was zijn observatievermogen buitengewoon groot, maar ook zijn inlevingsgevoel. Daarom kon het leven zwaar op hem drukken. Het leek alsof Maarten vrijwel constant een sluimerend gevoel van onbehagen met zich meedroeg. Onbehagen over de onbeschoftheid van de medemens in de dagelijkse omgang, boos op domme mensen die van alles eisen, de intolerantie van godsdienstfanaten, en de onverschilligheid en botheid van politici die de principes uit hun partijprogramma terzijde schuiven als dat uitkomt om de plek op het pluche te behouden. Maar ook onbehagen over de algemene oneerlijkheid van het bestaan met de scherpe scheiding tussen ziek en gezond, tussen arm en rijk, zowel mondiaal als binnen Nederland zelf.
In zijn liederen (net als Bram Vermeulen sprak hij nooit over ‘liedjes’) zien we indringende portretten van zwervers in de vijandige stad, het tienermeisje dat voor de spiegel staat en zichzelf (volkomen ten onrechte) lelijk vindt, de man die ongemakkelijke pogingen doet om op de camping in het gevlei te komen bij een vrouw met kind, de man die treurt om het doodgeboren kind, de man die liefdevol zijn demente vrouw verzorgt, het meisje dat in de auto bij haar gescheiden vader stapt voor zijn weekend in de maand met zijn dochter. Het is ongelooflijk hoe diep onder de huid Van Roozendaal kon kruipen.
In januari 2013 kreeg Van Roozendaal te horen dat hij ongeneeslijk ziek was. Longkanker, met uitzaaiing naar de hersens. Een half jaar later was de reservetijd voorbij. Ofschoon Van Roozendaal zelf ook wel wist dat hij met zijn leefwijze, waarin alcohol en sigaretten een hele belangrijke rol speelden, geen tachtig zou worden, kwam dit bericht toch als een klap aan. De tournee van zijn laatste programma De Gemene Deler werd direct gestaakt. In die zwanenzang zit nog een lied waarin zijn vermogen om met het verdriet van anderen mee te leven, heel nadrukkelijk naar voren komt. Maarten ziet in de tram een huilend meisje met de telefoon aan haar oor. Het blijkbaar droevige gesprek gaat vele haltes door. Maarten ziet niet alleen een klein menselijk drama, maar maakt van Lijn 17 ook een roadsong. We reizen door Amsterdam, van het Centraal Station naar Nieuw West, en we proberen ook in de ziel van het meisje te kijken. Maarten van Roozendaal geeft een aanzet, en de luisteraar moet aan het werk.

Het doet toch meer dan ik eerst dacht, blijkbaar
De tram en een meisje aan het raam
Ze huilt naar haar telefoon
Ik vraag nog wel: Hé, gaat het?
O, ja hoor, dank je, zegt ze
En dan lacht ze door haar tranen
Met iets van schaamte, lijkt wel

Nieuwezijds, Raadhuisstraat, Rozengracht

Je luistert naar het liedje en je ziet het meisje. Is ze veertien of achttien? Het zou allebei kunnen. Jonge meisjes zien er vaak al zo volwassen uit. Waarschijnlijk zit ze op een eenpersoonsbankje, dicht tegen het raam aan geplakt. Ze praat zacht, want ze wil niet dat iedereen haar verdriet hoort en ziet. Maar door het half onderdrukte gesnik na elk zinnetje kan ze toch niet geheel onopgemerkt blijven. Ja, die man die vraagt of het goed met haar gaat, is wel aardig, maar ze kan het gesprek toch niet onderbreken met de persoon aan de andere kant van de lijn? En wat zou ze verder tegen die man moeten zeggen?

De auto’s, de scooters en de fietsen
De toeristen onder de Westertoren
En een wereld in een meisjestelefoon
De winkels en daarboven de etages
Met elk een eigen bank, met elk een eigen tafel
Waaraan van alles wordt besproken
Of alles beter maar behoedzaam wordt verzwegen

Marnixstraat, Bilderdijk, Kinkerstraat

Ze is ook wel eens met school naar het Anne Frankhuis geweest. Maar de lange rij die zich vanaf dat beroemde pand aan de Prinsengracht tot aan de Rozengracht slingert, komt maar wazig door haar tranen heen. Waarom huilt ze? Vierde klas Havo op het Callandlyceum. Hoe is het mogelijk dat die man van wiskunde nou dacht dat ze afkeek? Hij had twee verschillende versies van het proefwerk gemaakt, dus er viel domweg niets te zien op het blaadje van haar buurman. Toch een één, die ook nog eens vijf keer meetelt. Nou staat ze niet alleen voor economie, maar ook voor wiskunde diep onvoldoende. Dan blijft ze zitten. Ze is al een keer blijven zitten en dan moet ze dus van school af. Belt ze haar vriendin, die ook een hekel heeft aan die vent van wiskunde?

De volle tassen na de halte aan de markt
En het duwen rond een kinderwagen
Een nieuw terras aan de Kostverlorenvaart
De kinderen op een verzonnen speelplein
De was, de vuilnis en de kratten op het balkon
Een huilend meisje
En een telefoon

Ze heeft die middag wat doelloos door de stad gedwaald, ver weg van huis, ver weg van het Delflandplein. Op donderdagavond en zaterdag zit ze achter de kassa van de supermarkt. Het plein wordt dagelijks overspoeld door honderden Chinezen die per touringcar worden aangevoerd om daar in een Chinees restaurant te eten. Reis je duizenden kilometers om precies hetzelfde te willen eten als thuis. Na het eten stropen ze de winkels van het plein af, en leggen voor een reep chocola bij haar kassa een briefje van honderd euro neer. Het huilende meisje heeft haar werk voor deze week al afgezegd. Van school af betekent dat ze moet gaan werken, zo hebben haar vader en moeder gedreigd. Ze weet ook wel dat ze niet de ster van school is, maar ze wil niet van school. Huilen.

Baarsjesweg, Postjesweg, Hoofdweg
De galerijen, de vitrages en gordijnen
De schotels, een telefoon
Het is ook wel een beetje veel misschien

Ja, het is zeker te veel. Want behalve die ellende op school met die koude kwal van wiskunde, heeft ook Jacob haar gisteren verteld dat hij het niet meer zo zitten met haar. Hij zegt dat ie nogal zenuwachtig wordt van haar gegiechel met die meiden uit de klas, en dat zij nooit eens naar die actiefilm wil waar hij nou juist zo graag met haar naartoe zou willen, en dat hij het ook zat is dat ze maar niet met haar naar bed wil. Een ouderwetse trut, noemde hij haar. Ze weet niet of ze ooit nog verliefd wordt. Of ze ooit nog verliefd zal willen worden. Het huilen houdt maar niet op.

Derkinderenstraat, Lelylaan, Meer en Vaart, Ruimzicht
En een meisje en een telefoon