In de eerste negen maanden van 2006 spreekt Joost Prinsen aankondigingen in voor het radioprogramma Kunststof, neemt een aantal sketches op voor Klokhuis, speelt de gemoedelijk-strenge quizmaster in Met het mes op tafel, geeft zijn lessen aan de Amsterdamse Toneelschool, schrijft zijn columns voor het Haarlems Dagblad, is te gast tijdens het WK voetbal in Duitsland in het televisieprogramma Sportzomer, en gaat als onbezoldigd verslaggever op pad voor het bridgetijdschrift IMP. En dan zijn we ongetwijfeld nog een aantal theateractiviteiten vergeten, want Joost Prinsen is een ware Scharrelaar, zoals de titel van zijn dagboek luidt.
Het is typerend voor Prinsen dat hij dat oneerbiedige woord voor zichzelf gebruikt, want je zult hem nooit horen snoeven. Maar de negatieve bijklank van het woord scharrelaar past niet bij hem. Prinsen is namelijk voor alles iemand van de oude stempel, die steigert als een acteur, schrijver, voetballer, of wie dan ook zich er met een Jantje van Leiden van afmaakt en zijn talent te grabbel gooit. Ondanks zijn katholieke achtergrond heeft hij een duidelijke calvinistische arbeidsmoraal.
Daarom leek het geen onlogische gedachte om deze duizendpoot een dagboek ter publicatie te laten bijhouden. De opzet is origineel: Joost Prinsen beschrijft zijn dagelijkse bezigheden en doorsnijdt dit dagboek met oude (bewerkte) columns waar hij associërend aan herinnerd wordt. Die gaan meestal over spraakmakende mensen die zijn levenspad hebben gekruist, zoals schrijver Willem Wilmink, componist Harry Bannink en Ronald Levie de eigenzinnige beheerder van het NOS-sportarchief, die vrijwel eigenhandig de ambities van de commerciële sportzender Sport 7 de nek om heeft gedraaid.
Geen oninteressant leven heeft Prinsen dus, maar dat levert nog geen interessant dagboek op. Eigenlijk is het mooiste stuk door zijn vrouw geschreven, die aan overgewicht lijdt en moeilijk loopt. De beschrijving van haar bezoek aan een buitengewoon botte orthopeed is helder, zakelijk en toch ontroerend.
Het lukt Prinsen nauwelijks om boven de lichte anekdote uit te komen, en meestal komt het succes van het verhaal dan ook nog uit een andere hoek. Zo herinnert Prinsen zich dat Rudi Carrell zich arrogant tegenover iedereen én Rijk de Gooijer gedroeg tijdens televisieopnamen. Toen De Gooijer zag dat Carrell zich terugtrok in zijn kleedkamer met een dame van het ballet, riep de wraakzuchtige komiek na vier minuten met luide stem door de half geopende deur: ‘Rudi, je vrouw belde zo-even dat de aambeienzalf is aangekomen.’ Zulke verhalen zijn aardig voor een optreden in een oppervlakkige talkshow. Als Prinsen een zwaarder onderwerp aansnijdt, zoals de oorlog tussen Israël en Hezbollah, dan komt hij niet verder dan een paar voor de hand liggende platitudes. En zo kabbelt het onbeduidende dagboek van voetbalwedstrijd naar Tour de France, naar Haarlemse Honkbalweek, naar bridgetoernooi, totdat gelukkig de dag is bereikt dat Prinsen het script moet inleveren.
Joost Prinsen: De Scharrelaar. Uitgeverij L.J. Veen. € 17,90