De Doorbraak door Jeroen Zijlstra en band, De Meerse Hoofddorp, 3 december. Tournee.
Er bestaat in de kleinkunst een club (zonder lidmaatschapskaart) van ‘rauwe, schorre stemmen met literaire teksten.’ Nadat de (niet benoemde, maar natuurlijke) leider van dat gezelschap Bram Vermeulen in september is overleden, zijn er nog drie leden over: Maarten van Roozendaal, Alex Roeka en Jeroen Zijlstra.
De laatste werd aspirant lid nadat hij vorig jaar de Annie M.G. Schmidt prijs voor het beste (theater)lied van het seizoen won met het wrang romantische Durgerdam slaapt. Met zijn derde album De Doorbraak bemachtigde Jeroen Zijlstra het definitieve lidmaatschap van de club.
Zijlstra schreef het merendeel van de 15 nummers zelf, maar de jazzy sound van het album is ook het werk van saxofonist/arrangeur Rutger Molenkamp. Samen met trompettist Zijlstra vormt Molenkamp, roerloos en met gesloten ogen, een swingend blazersduo, zoals je dat zelden buiten de gebruikelijke jazzpodia hoort. Voeg daarbij een degelijke pianist en bassist en de uitstekende drummer Nout IngenHousz, die allen ook nog eens meerstemmig aan de bak kunnen, en een groot deel van het live succes is verklaard.
Vooral in de zwoele balladen komen tekst, arrangement en compositie, met aan het eind van bijna elke zin een onverwachte melodiewending, prachtig bijeen. De inspiratie voor zijn vorige albums haalde Zijlstra voornamelijk uit zijn (vroegere) leven op zee als visser, maar hij weet inmiddels uit meerdere tekstvaatjes te tappen. Een grootmeester is hij nog niet, daarvoor zijn zinnetjes als ‘ga er voor’ en ‘je bent zo lekker lelijk, maar een beetje maar’ te rommelig en de verwijzing naar de aanslagen in New York en Madrid te onbeholpen.
In de rustige, dromerige nummers voelt Zijlstra zich op zijn best. Het lijkt alsof hij met enige tegenzin beseft dat je een cd of een theaterprogramma niet alleen met subtiliteiten kunt vullen. Daarom worden er ook wat up tempo stukken ingepropt, zoals Tijger, over een bloeimooie vrouw die hem helemaal van zijn stuk brengt. ‘Zinloze meesterwerkjes’ noemt Zijlstra dat deel van zijn repertoire. Laat ‘meester’ maar weg. Ondanks de hogere versnelling zijn deze nummers veel saaier dan de ingetogen stukken, die meestal van een grote melodieuze schoonheid zijn.
Zijlstra staat enigszins houterig op het podium. Als hij zijn beide handen niet aan de trompet heeft, weet hij zich geen raad met zijn armen. Ook kijkt hij regelmatig een beetje angstig naar het tekstblaadje op de standaard. Totdat het materiaal helemaal bij de band is ingedaald, kan het geen kwaad om zo nu en dan de saxofonist te volgen: oren goed open, maar de ogen even sluiten.