Van serieus theater naar Lion King


Geplaatst in Theaterreportages/interviews op . Gepubliceerd in: Theatermaker

Voor wie het nog niet weet: Als je een serieus gesubsidieerd gezelschap als Toneelgroep Amsterdam verruilt voor ongesubsidieerd amusementstheater, bijvoorbeeld een musical van Joop van den Ende, ben je nog geen NSB’er.
Hein van der Heijden, die zelf die overstap heeft gemaakt, vindt dat het trouwens ontzettend meevalt met het nawijzen door de intellectuele garde van de grote K naar een afvallige. ‘Het lijkt alsof die verkettering, die artistieke verzuiling toch grotendeels tot het verleden behoort.’
Toch kan hij het zich nog goed herinneren uit zijn studententijd op de Toneelschool in Arnhem dat bepaalde activiteiten not done waren. Je deed geen commercials, geen vrije producties en geen simpele series op tv. Inmiddels heeft hij bijna alle zogenaamd foute dingen zelf ook gedaan. Behalve de commercials, maar hij staat open voor elk aanbod. Als zelfs een nette heer als Remco Campert zich daar niet meer voor schaamt. En Hein van der Heijden is ten slotte een Bekende Nederlander: hij was Scar, die boosaardige, jaloerse leeuw uit The Lion King.
Die Disney/Joop van den Ende productie?
Inderdaad.
Nee, het voelt allerminst als uit de kast komen. Hij kan er gewoon vrijelijk over praten. In restaurant Amsterdam, vlak bij het cultuurcentrum op het Westergasterrein.
Tien jaar was Hein van der Heijden onlosmakelijk verbonden aan Toneelgroep Amsterdam. Na de Toneelschool heeft hij bij onder meer Consigne, Baal, Publiekstheater en het RO-Theater ritme opgedaan, voordat Gerardjan Rijnders hem vroeg om bij TGA te komen.
‘Een gouden tijd, vooral de beginjaren. Gerardjan Rijnders is misschien niet de goeroe, de beschermheer zoals Thieu Boermans, Johan Doesburg of Johan Simons onder wiens vleugels een jong acteur kan rusten, maar ik heb vreselijk veel geleerd. In het begin was het georganiseerde chaos bij Gerardjan, zeker bij de montagevoorstellingen. Een geschreven tekst en een heleboel improvisatie. Heel spannend, met zo’n collectief. Ook van de mede-acteurs heb ik veel opgestoken. Die beheerden allemaal hun eigen winkeltje, waardoor er altijd iets extra’s op het toneel gebeurde.
‘Wij werden door de buitenwereld vaak als een afgesloten sekte beschouwd, maar dat heb ik nooit zo ervaren. In het begin mochten we helemaal niets buiten de groep doen. Er werd behoorlijk aan ons getrokken voor films en andere producties. Maar ja, als je een nieuw gezelschap aan het opbouwen bent, kan dat ook niet. Toen Rijnders iets voor Baantjer op televisie ging doen, was het hek van de dam. Het werd veel opener, de acteurs gingen er van alles naast doen.’
Het tijdperk Gerardjan Rijnders liep ten einde, de nieuwe koning Ivo van Hove nam zijn plaats in. Hein van der Heijden liet zich in een interview ontvallen dat hij geen zin had om weer helemaal opnieuw te beginnen bij Toneelgroep Amsterdam. Metaalmoeheid belette hem, zo legde hij uit, om zich te voegen naar Van Hove.
Van der Heijden relativeert zijn reactie van toen: ‘Dat is zo’n opmerking in de hectiek van het moment. Iedereen was aan het stuiteren toen Ivo kwam. Ik had toen meteen de moed en de lef moeten tonen om er na tien jaar TGA een punt achter te zetten en niet uit gewoonte op mijn fiets te stappen naar de schouwburg. Toen Ivo kwam deed ik al wat dingen bij het RO-Theater. Ik was eigenlijk al een beetje aan het ontsnappen…nou, dat is misschien wat al te gevangenisachtig gesteld…ik was al aan het weggaan. Het is net als met een huwelijk. Het is eens fantastisch geweest, maar het loopt al een tijdje niet meer zo lekker. Toch is het moeilijk om echt te breken. Ivo wilde bij zijn komst aanvankelijk alle spelers van TGA overnemen, maar ik zou toch een beetje een laffe zak zijn geweest, als ik alleen zou zijn gebleven vanwege het baantje. Ach, Ivo had ook wel in de gaten dat ik niet echt op m’n knieën ging om bij TGA te blijven, en dat is geen goede basis. Ik heb de knoop doorgehakt, de navelstreng doorgeknipt, op weg naar een plek waar ik geen verleden zou hebben.’
Bij TGA was het tanken en olie verversen, want ook Kees Hulst, Hajo Bruins en Pierre Bokma zochten elders emplooi. Erg lang hoefde Van der Heijden niet pijnzend langs de grachten te dwalen en het adres van de uitkeringsinstantie op te zoeken, want hij kreeg al snel een telefoontje van Frans Weisz die een musical over Frank Sinatra voor American Songbook en producent IMM ging regisseren.
‘Met Hajo had ik al vanaf de Toneelschool in een bandje gezeten, we hebben honderden liedjes geschreven, trompet en gitaar gespeeld, tussen de schuifdeuren gezongen, een carnavalshit over Arhem gemaakt en bij elk TGA-feest deden we aan cabaret. Maar ja, een echte musical. Het was toch alsof ik de grens van een heel vreemd land overstak. En dan Sinatra. Ik ben een jazzliefhebber. Ik houd van Miles Davis en John Coltrane. Frank Sinatra vond ik altijd een beetje een zeikerd.’
Thuis luisterde Van der Heijden naar wat Sinatra-LP’s die hij had meegenomen toen het vinyl-archief van TGA werd opgeruimd om plek te maken voor de cd-collectie. Hij bestudeerde een video van Ol’ blue eyes en zag hoe hij losjes met een sigaret in de hand een showtje kon maken. Dat werkte op de auditie en hij werd aangenomen.
Nee, Sinatra – That’s Life was geen doorslaand succes. Er was geen hechte toneeltekst en Frans Weisz bleek niet de ideale musicalregisseur met een weldoortimmerd plan. De producent ging failliet en de recensies waren matig. Toch had Van der Heijden er een kick van gekregen. ‘Doek gaat open, orkest begint, ik steek een sigaretje op en zing Angel eyes. Prachtig.’
De productie werd uiteindelijk tamelijk roemloos via de zijdeur afgevoerd, maar het leverde Van der Heijden wel een nominatie op voor de John Kraaijkamp Musical Award voor Beste Mannelijke Hoofdrol. En als je eenmaal in smoking op dat gala bent geweest, dat door velen als een verkapt Joop van den Ende bedrijfsfeestje wordt beschouwd, dan kan de bal verder rollen. Hij werd gevraagd om te auditeren voor de rol van Scar in The Lion King.
Terwijl alle sympathieke hoofdroldieren door zwarte acteurs en actrices worden gespeeld, eist de omgekeerde wet van de politieke correctheid dat er voor deze gemene leeuw een blanke acteur moet worden gevonden. Na vier zware auditieronden had Van der Heijden de rol in zijn zak.
De geplande klus in Agnes van Peter van Straaten werd afgezegd. In de wetenschap dat musical inmiddels ook in de deftige toneelwereld salonfähig was geworden (Ivo van Hove had in dienst van Van den Ende de rauwe musical Rent geregisseerd) ging Van der Heijden naar Hamburg om twee voortsellingen van The Lion King te bekijken.
‘Ik vond het fantastisch. Dat megalomane, al die superlatieven. Dat komt maar één keer in je leven voorbij en die kans kon ik niet laten liggen. Natuurlijk, het is ook een kans om met vier vrienden in een mooie voorstelling in een klein zaaltje te staan, maar dit was verpletterend. Al die Afrikaanse spelers, avond na avond 1800 mensen in de zaal. Waar komen ze in godsdnaam vandaan?’
Dit was andere koek dan Sinatra. Het was every inch efficiency, professionaliteit, een enorme stuwing naar de premièredatum en keihard werken, met een pak van vijftien kilo aan je lijf.
‘De inhoudelijke creativiteit is voor een musicalacteur natuurlijk beperkt. Dat is door anderen al eerder gedaan. Eerst moeten dans, zang en acteren samenkomen en dat is al lastig zat. Maar als je een muzikale acteur bent, is er toch niets leuker dan scènes spelen en een liedje zingen. Musical dus, of wat Hauser Orkater altijd heeft gedaan. Jammer dat ik daar nooit bij heb gezeten. Eigenlijk is dat ook het soort theater dat bij Shakespeare hoort. Dat was oorspronkelijk veel meer muziektheater dan wij er nu van maken.’
Van der Heijden keek om zich heen als een kind in een enorme speelgoedwinkel. Hij bewonderde de techniek en de aankleding, deed de interviews met de al te simpele vragen voor oppervlakkige televisieprogramma’s met een glimlach op het gelaat, vond Joop van den Ende een aimabele man als hij bij de repetities en try-outs kwam kijken, en zag dat aan het eind van de maand aanzienlijk meer op zijn rekening was bijgeschreven dan in de toneeltijd.
Daar tegenover stond wel acht keer in de week het podium op, in het weekend soms wel vier voorstellingen. Van der Heijden vermoedt dat meer mensen hem in zijn Lion King-jaar hebben gezien dan in al die jaren bij TGA. Goed voor het ego, maar slecht voor het sociale leven en uiteindelijk ook slecht voor de creativiteit.
Een Amerikaanse acteur die de rol van Scar krijgt, gaat naar huis en zegt: ‘Schat, we zitten de komende acht jaar goed.’ Van der Heijden was de musicalwereld absoluut niet zat, maar had The Lion King na een jaar wel gezien. Hij kon nog een jaar bijtekenen, en heeft ook nog naar de mogelijkheden gekeken om de rol op Broadway voort te zetten. ‘Maar dan speel je negen per week. Dan kun je beter met het verdiende geld een paar weken naar New York gaan.’ Nee, het was weer tijd om risico’s te nemen. Op het toppunt van het feest weggaan. Dat was hem bij TGA niet gelukt.
Van der Heijden was gefascineerd geraakt door het fenomeen musical en wilde wat meer bijleren. In ruil voor nog wat extra speelbeurten als Scar mocht Van der Heijden meelopen met regisseur Paul Eenes, die met een nieuwe versie van Jesus Christ Superstar bezig was.
‘Ik merkte dat de voorbereiding van een musical veel intensiever, veel hechter is dan bij toneel. Rijnders kon op de premièredag nog de hele boel omgooien. Dat is bij musical ondenkbaar. Staging, dans, muziek en al die andere facetten moeten perfect op elkaar afgestemd zijn. Dan stoomt zo’n musical als een Titanic op. Nee, niet zo’n goede vergelijking…Op Hoop van Zegen ook niet. Laten we zeggen als een mammoettanker, groots en krachtig.’
Inmiddels is Van der Heijden als acteur weer even terug bij de basis. The Shooting Gallery is een monoloog van anderhalf uur over een oorlogsfotograaf, gebaseerd op het fotoboek The Bang Bang Club met werk van de Zuidafrikaanse fotografen Greg Marinovich en Joao Silvo.
Maar als het aan Van der Heijden ligt, is zijn musicalleven nog niet afgelopen. Hij ziet mogelijkheden om het beste uit twee werelden te combineren. Als regisseur dwong hij vier musicalacteurs uit The Lion King om zich in de relatiekomedie Mussen en Zwanen puur te concentreren op acteren. Hij merkte dat bepaalde elementaire dingen, die bij het reguliere toneel vanzelfsprekend zijn, bij musicalartiesten niet ontwikkeld zijn. En zo zouden omgekeerd ook veel meer toneelmensen de overstap kunnen maken, zoals Hugo Haenen (The Sound of Music) en Hajo Bruins (Mama Mia) ook al deden, en zich kunnen laven aan gelouterde musicalsterren.
‘Als je een gebouw binnenstapt, proef je als het goed is meteen de werksfeer. Dat was bij de Stadsschouwburg heel extreem. Daar lopen de mensen van de techniek, de kantoormensen, de portier, kap en grime. Dat is een hechte eenheid, met allemaal hetzelfde doel: iets moois maken op het toneel. Die sfeer trof ik ook aan bij het gezelschap van The Lion King. Er wordt bij Van den Ende net zo hard gewerkt, gestimuleerd, en gescholden uit liefde voor theater.’