Reikhalzend verlangen – Zaansch Veem 2 door Freek de Jonge & Orkest
Gezien: Zaantheater Zaandam, 24 november 2017
****
‘Reikhalzend verlangen’, de titel van het Zaanse gelegenheidsprogramma van Freek de Jonge, heeft een licht erotische klank, maar verwijst naar de ernstige Bijbeltekst ‘De ganse schepping wacht met reikhalzend verlangen op het openbaar worden der zonen Gods.’ Voor de minder Bijbel-vasten onder de lezers: lees het maar na in Romeinen 8:19.
De tekst werd in 1957 door Karel Appel tegen de binnenmuur van de nieuw gebouwde Paaskerk in Zaandam gekwakt. De kerkelieden waren zo geschrokken van deze oneerbiedige kliederpartij dat de tekst terstond werd weggekwast. De dertienjarige domineeszoon Freek de Jonge, die diep geraakt was door de opmerking van Karel Appel ‘ik rotzooi maar wat aan’, koos op dat moment onbewust voor Kunst en schoof Kerk terzijde.
De gebeurtenis is in geuren en kleuren door Freek beschreven in de verhalenbundel Zaansch Veem, waarin hij herinneringen ophaalt aan zijn Zaanse jaren. Voor zijn vader was het een pittige plek na het Friese Workum, waar de beminde gelovigen nog geen enkele twijfel leken te kennen. In Zaandam was hij in de frontlinie van de secularisatie terecht gekomen. Freek vertelt dat het succes van zijn vader uit één enkele bekeerling bestond, terwijl vele anderen de kerk de rug toekeerden.
Na de uitgave van Zaansch Veem heeft Freek nog regelmatig uit de Zaanse bron geput. Daarom was het, dertig jaar na Zaansch Veem, tijd voor een nieuwe Zaanse bundel, en die werd meteen gekoppeld aan een voorstellingenserie in het Zaantheater in Zaandam.
Reikhalzend verlangen is een ontspannen thuiswedstrijd voor Freek. Als hij met liefde de Zaan bespot (De Zaan mist het frisse van de Rhône, als gootsteen van de industrie. Ze mist de lengte van de Amazone, ze droogt al op bij Krommenie) wiegt iedereen in de zaal begripvol mee. Als hij een foto op het grote scherm laat zien van het lokale voetbalteam dat in de jaren vijftig het befaamde Rotterdamse Sparta wist te bedwingen, noemen de bezoekers moeiteloos de namen op van de spelers. Ook als de leraren van de Klaas Katerstraatschool van zestig jaar terug worden getoond blijken dat voor een deel van de bejaarde bezoekers geen onbekenden.
Maar hoe intiem, hoe knus, hoe nostalgisch de avond ook is, niet alleen de bewoners van de Zaanstreek hebben een mooie avond. We horen wat flarden van de colleges die Freek vorig jaar in het Rijksmuseum heeft gehouden over cruciale momenten in zijn leven en iets van de hommage-avond voor Toon Hermans in Carré. Maar Freek weet van elk optreden toch iets fris te maken, met mooie verhalen over Abe Lenstra, de mislukte radio-ochtendwijding van zijn vader, een maffe act van een pseudo-Chinese goochelaar, en goed gekozen liedjes, die geweldig worden begeleid door een 11-koppige band, met een spannende rol voor de mondharmonica-speelster.
In de ‘koffer’ Ik ben, zei ik (I am, I said van Neil Diamond) vraagt Freek zich af hoe lang hij nog mee kan. Het is een lied vol zelfspot, maar het is ook een bewijs van de gretigheid die Freek nog steeds in zich heeft. Het reikhalzend verlangen naar het podium en een gevulde zaal is nog niet gedoofd. Op de achterflap van het vuistdikke, oversized boek Kijk! Dat is Freek, dat in 2011 verscheen, wordt de lezer het volledige oeuvre van Freek de Jonge belooft. Maar het oeuvre van de meest productieve cabaretier die Nederland ooit heeft gekend zal echter pas compleet zijn als hij zijn laatste adem uitblaast. En dat duurt hopelijk nog eventjes.