‘Acteurs die zich door apen laten belagen kunnen we hier niet gebruiken.’
Met deze droge woorden van Guus Oster, directeur van toneelgezelschap de Nederlandse Comedie, kreeg Ramses Shaffy in 1963 zijn ontslag. De acteur was tijdens de opvoering van Shakespeare’s Driekoningenavond, waarin hij alleen aan het begin en aan het eind iets te doen had op het podium, in het café aan de overkant van de schouwburg in Deventer terecht gekomen. Daar had hij zich in een mum van tijd laveloos aan de wodka met tomatensap gedronken, en was in gevecht geraakt met een aap, de attractie van het café. In gescheurd kostuum verscheen hij voor de slotscène op het podium om een paar minuten wartaal uit te slaan tegen Petra Laseur, die koningin speelde in het stuk.
Ramses Shaffy (1933-2009) treurde er niet om. Hij verveelde zich als acteur al een tijdje en had langzaam maar zeker de draai gemaakt naar muziek. Een jaar na zijn ontslag zet Shaffy de kleinkunstwereld op zijn kop met het programma Shaffy Chantant, een interessante mix van chansons, haute couture, klassieke muziek, poëzie en mooie mensen. In die laatste categorie viel topmannequin Loesje Hamel en zangeres Liesbeth List.
Iedereen, van Harry Mulisch tot burgemeester Van Hall, wilde erbij zijn in het piepkleine Amsterdamse Miranda Paviljoen. Entree gratis, maar peperdure drankjes. Toen de voorstelling werd verplaatst naar nachtclub Moulin Rouge aan het Thorbeckeplein kwam zelfs prinses Beatrix even kijken.
Dit was zo opwindend, zo exotisch, zo on-Nederlands. Dat is natuurlijk niet zo raar voor iemand die in een voorstad van Parijs is geboren, met een Egyptische diplomaat als vader en een adellijke moeder met Russisch bloed.
Shaffy Chantant is ongetwijfeld hét hoogtepunt in de carrière van Shaffy, die natuurlijk nog zijn hits als Sammy, Pastorale (met Liesbeth List), Zonder bagage en Laat me moest scoren. Maar alles zat er toen al in: de explosieve teksten die leken aan te sluiten bij de Cobra beweging, de woest-fladderende composities, de vaste clan om hem heen (waaronder Liesbeth List, Joop Admiraal en Shireen Strooker), en het extreme bohemienleven met het gigantische drankgebruik, waardoor zijn loopbaan/leven soms in peilloze diepten terecht is gekomen.
De alcohol krijgt in de biografie We zien wel! van Sylvester Hoogmoed wel erg veel aandacht. Shaffy als de man met zeven levens en zeven levers. Door die focus op de drank is het echte uitdiepen van Shaffy’s kunstenaarschap enigszins in de verdrukking gekomen. Wat meer liedteksten zou welkom zijn geweest om zijn werk uitvoeriger te kunnen analyseren, en in het fotokatern had men toch op zijn minst een van zijn schilderijen kunnen opnemen.
Shaffy had zijn wodka nodig om zijn eenzaamheid en angsten weg te drukken. Verlatingsangst stond bovenaan het lijstje. Na zijn gelukkige eerste levensjaren in Nice zet zijn moeder hem op de trein naar Utrecht, waar haar zuster woont. Shaffy’s zwierige moeder is niet voor het moederschap in de wieg gelegd. Het verblijf bij Tante Marie in Utrecht is van korte duur. Ook hier is hij eigenlijk te veel. Dan naar een kindertehuis in Zeist, waar tucht en discipline heerst. En dat zijn nou precies de twee zaken waar Shaffy in zijn leven niets mee te maken wil hebben. Hij breekt een paar keer uit en gooit de directrice hete aardappelen in het gezicht. Uiteindelijk komt hij bij pleegouders in Leiden terecht, die hem liefdevol en met veel cultuur opvoeden.
Vanuit die veilige basis werkt hij aan een loopbaan die in het calvinistische Nederland zeer tot de verbeelding spreekt. Nederland heeft nog nooit zo’n onwaarschijnlijke combinatie meegemaakt van Jacques Brel, André Hazes, Toon Hermans en een zelfdestructieve zwerver, voor wie het woord mateloos lijkt te zijn uitgevonden. En zo iemand zal er ook nooit meer komen.
***
Sylvester Hoogmoed: We zien wel! Het wonderlijke leven van Ramses Shaffy. (met een voorwoord van Liesbeth List).
Prometheus;421 pagina’s; € 19,95.
ISBN 978 90 446 1748 1.