Vanaf november 1941 is op Radio Hilversum Het Zondagmiddagcabaret van Paulus de Ruiter te horen. Tekstdichter Jacques van Tol steekt in dit nationaal socialistische cabaretprogramma een mes in de rug van zijn vroegere joodse klant Louis Davids. Van Davids’ hit De Kleine Man, een ode aan de brave burger, maakte Van Tol ‘Die uitgekookte, gaargestookte, vette jodenman.’ De geniale, maar lankmoedige broodschrijver Van Tol, die zich had aangemeld bij de NSB, was na de oorlog nog niet eens de gevangenis uit toen de klanten al weer bij hem aanklopte. Zelfs Heintje Davids, de zus van Louis en de enige Davids die de oorlog had overleefd, wist waar ze moest zijn voor goed materiaal. Morele problemen? Welnee, want, zo zei ze later: ‘Je kan toch niet eeuwig kwaad blijven?’
Als de slachtoffers zelf al een pragmatische houding aannemen, wordt het wel erg lastig om over goed en fout tijdens de oorlog te praten. In de tentoonstelling Theater in de Tweede Wereldoorlog in het Theater Instituut Nederland komt die kwestie alleen zijdelings aan de orde. De grens was niet strak te trekken. Zo traden nogal wat artiesten die zich hadden aangemeld bij de Kultuurkamer, voorwaarde om tijdens de bezetting te kunnen spelen, op in illegale huiskamervoorstellingen.
De tentoonstelling belicht zes speelplekken tijdens de oorlog, zoals Vondelstraat 19, de woning van acteur Ko van Dijk in Amsterdam Zuid. De acteur was niet geïnteresseerd in politiek en meldde zich keurig bij de Kultuurkamer. Toen de theaters na september 1944 moesten sluiten vanwege energieschaarste, dreigde een winter zonder inkomsten. Van Dijk verstuurde ‘strikt persoonlijke’ uitnodigingen voor een avondje theater bij hem thuis: ‘Wanneer iets te eten, drinken, rooken of kaarsen voor de spelers wordt meegebracht zal dit ten zeerste worden geapprecieerd.’ In een schriftje noteerde Van Dijk heel nauwkeurig de namen van de bezoekers en de meegebrachte attenties. Zo bleek Mary Dresselhuis goed voor twee kaarsen, terwijl andere bezoekers de spelers verrasten met een vaatje zuurkool, een fles slaolie en ‘½ kruik genever, merk Hartevelt.’ Beduidend principiëler dan deze vooral economische illegale avonden waren de voorstellingen in de woning van acteur/regisseur Carel Briels, oprichter van verzetsgroep B²C². De opbrengst van de zwarte avonden ging naar noodlijdende kunstenaars.
Een andere, op z’n minst ongemakkelijke, speelplek was de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam, die eind 1941 werd omgedoopt in Joodsche Schouwburg, en alleen toegankelijk voor joodse spelers en publiek. In juli 1942 werd daar de laatste voorstelling gespeeld, waarna de schouwburg de verzamelplek werd voor joden voordat zij op transport werden gezet naar Kamp Westerbork. En daar was weer theater, en ook nog van hoog niveau. Op de tentoonstelling zijn buitengewoon wrange (geluidloze) beelden te zien van Bühne Lager Westerbork. Het foldertje van het ‘4e programma’ uit maart 1944 vermeldt namen als Jetty Cantor, Franz Engel, Willy Rosen en regisseur Max Ehrlich. Heel interessant is de impressie van het theaterleven in enkele krijgsgevangenkampen voor offcieren. In het Poolse Stanislau zorgde Henry ’t Sas (zoon van voordrachtskunstenaar Han ’t Sas) voor behoorlijk amusement.
De tentoonstelling laat ook zien dat in de meeste theaters het culturele leven gewoon doorging. Sterker nog, het cabaret- en revuebezoek steeg enorm. Snip en Snap beleefden hoogtijdagen, Wim Sonneveld en Toon Hermans begonnen hun loopbaan. Ideologisch verantwoord theater was te zien in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag. In augustus 1940 werd deze omgedoopt tot Stadsschouwburg met als vaste bespeler het nationaal socialistische Deutscher Theater in den Niederlanden. In een van de vitrines hangen nog enkele kostuums, die na de oorlog bij diverse kostuumverhuurbedrijven terecht zijn gekomen. De adelaar zit nog in de kraag genaaid.
Door een eenvoudige, maar ingenieuze opstelling van zes doorkijkblokken, met fraaie affiches aan de wand, kan in een beperkte ruimte veel worden getoond, zonder dat de bezoekers zich opgesloten voelt. In een tweede zaaltje wordt op drie schermen heel overzichtelijk de politieke en artistieke gebeurtenissen tussen 1935 en 1946 getoond. Vanaf het kritische toneelstuk De Beul, met Albert van Dalsum, tot de voorstelling Vrij Volk in de Amsterdamse Stadsschouwburg door Toneelgroep 5 mei, bestaande uit acteurs die niet voor de Kultuurkamer hadden getekend. Kees Brusse, die bij de opening van de tentoonstelling werd geïnterviewd, hoorde daar niet bij. Maar ook Brusse heeft op verschillende illegale huiskamerpodia gestaan.
Theater in de Tweede Wereldoorlog in Theater Instituut Nederland, Amsterdam.
Tot 9 januari 2006
www.theaterindetweedewereldoorlog.nl