‘Het is maar een stukkie.’
Dat ‘stukkie’ is Emma’s feest, geschreven door Flip Broekman, en ‘ik’ is Bram van der Vlugt (Den Haag, 1934) die naast Ingeborg Elzevier de hoofdrol speelt in dat ‘stukkie.’
Het is niet dat Van der Vlugt de kwaliteit van de tekst van Broekman onderuit wil halen aan het eind van het gesprek in de foyer van Podium Mozaïek in Amsterdam, maar de acteur is nou eenmaal niet iemand van de grote gebaren en de superlatieven. Na een dag hard repeteren is het tijd voor een oude jenever en niet te veel overdreven aanprijzingen. En ach, noemde Simon Carmiggelt (eveneens een gedistingeerde Hagenaar) zijn befaamde Kronkels ook niet altijd een stukkie? En die waren, zoals bekend, van wereldkwaliteit.
Vergis je niet, tussen de kalm uitgesproken woorden van de éminence grise van het Nederlandse acteursgilde valt enorm veel enthousiasme te bespeuren. Over het stuk, over het feit dat het speciaal voor hem en Ingeborg Elzevier is geschreven, over de samenwerking met jonge acteurs, over het leven.
‘Bij eerste lezing van de tekst is het een simpel stuk over een oud politicus die zijn werkster na veertig trouwe dienst op straat zet. Een blijspel over een verstoorde werkrelatie. Maar het is gedurende de repetitieperiode steeds meer absurdistisch toneel geworden, dat je kunt vergelijken met het vroege werk van Ionesco, zoals De kale zangeres. Net als in Emma’s Feest zien we daar mensen met doodgewone teksten die tota
al absurd worden. Zoals twee mensen die zich afvragen waar ze elkaar eerder hebben gezien? Ach ja, in dezelfde trein, in dezelfde coupé, in hetzelfde hotel, in hetzelfde bed….God, we zijn echtgenoten.
‘Ik had het aanvankelijk niet in de gaten dat Emma’s Feest ook zo in elkaar zit. In eerste instantie wilde ik allerlei zinnen veranderen, meer naar mijn mond zetten. Maar dat heb ik allemaal weer teruggedraaid, want het is heel secuur geschreven.’
Herkennen we de ex-politicus Kalsbeek in het stuk?
‘Het personage is losjes gebaseerd op Herman Heinsbroek, die namens de LPF in het eerste kabinet Balkenende zat en door de ruzie met zijn partijgenoot Bomhoff dat kabinet om zeep heeft geholpen. Kalsbeek is een typisch voorbeeld van nieuw geld. Een patser met 24 auto’s, waaronder een Bentley. Hij is een man zonder historisch besef, die over lijken gaat, en die zijn ex-echtgenote voor zestig miljoen heeft opgelicht. Niet iemand naast wie ik zou willen wonen, maar wel heel charmant en heel leuk om te spelen.’
Van der Vlugt kijkt er bijna verlekkerd bij als hij zegt dat Kalsbeek voor geen meter deugt. ‘Je moet dan natuurlijk wel een sympathiek uitziende acteur hebben voor zo’n rol, anders is het niet leuk. Ik speel bijna altijd een vriendelijke man, en daarom is deze rol van Kalsbeek zo mooi voor mij. In het werkelijke leven zijn de vriendelijkste mensen ook niet te vertrouwen. Holleeder heeft toch een ontzettend aardig gezicht. Het is toch een toffe gozer als je hem zo ziet?’
Weten we aan het eind van de avond weer wat meer over het goede en het kwade in de mens en vinden we politici nóg een beetje meer onbetrouwbaar?
‘Het draait in dit stuk vooral over het louche zakenverleden van Kalsbeek en niet over zijn rol als politicus. Nee hoor, het is geen stuk waarvan je een vieze smaak in de mond krijgt van de politiek. Je hebt een leuke avond. Het is echt niet dat je een les geleerd hebt als je de zaal verlaat. Je gaat er geen uur minder om slapen.’
Tijdens het gesprek loopt Flip Broekman voorbij, die bij de repetitie aanwezig is geweest. Als de interviewer Van der Vlugt vraagt of hij weet dat Broekman in het verleden ook teksten heeft geschreven voor cabaretgroep Don Quishocking, die vooral in de jaren zeventig furore maakte, veert Van der Vlugt helemaal op.
‘Oh, ik was zo jaloers op die mensen. Daar had ik wel bij willen zitten, maar zo mooi zingen kan ik niet. Zij hadden grappige teksten die er ook toe doen. Dat goede gevoel had ik ook toen ik laatst de voorstelling Na de Pauze van Herman Finkers op tv zag. Ik werd echt geraakt. Ik ging bijna door de grond van ontroering, maar ik kon er ook om lachen hoe hij vertelde over zijn ziekte leukemie. Bij iemand anders zou ik zeggen: ‘Wat heb ik godverdomme met jouw persoonlijke leed te maken en de manier waarop jouw vrouw daarop reageert?’ Maar het gaat zo diep, zeker voor mensen die met ziekte en dood te maken hebben. Ik heb een aantal jaren geleden darmkanker gehad en was bijna dood. Maar ja, tussen Finkers en mij zit ongeveer 20 jaar en ik ben genezen, en hij niet. Dat is dus wel wat anders.’
Van der Vlugt ziet zichzelf als een zondagskind. Laatst heeft hij voor het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid zijn carrière nog eens doorgenomen. ‘Ze zeiden dat ze het nodig hadden voor het archief, maar volgens mij zijn ze al bezig met mijn necrologie. Als ik nog tien jaar leef, dan ben ik spekkoper.’
En toen bleek weer eens dat hij bijna alles bereikt heeft waar hij naar streefde. ‘Ik wou als tiener zo graag bij de toneelspelers horen. Als scholier ging ik naar de voorstellingen van de Haagse Comedie. Ik zette mijn fiets bij de artiestenuitgang, want dan was de kans groter dat ik de acteurs zou zien. Acteren paste niet in het ouderlijk milieu van keurig nette Haagse mensen, die zelden naar een concert of toneel gingen. Mijn vader was reserveofficier in actieve dienst. Hij zat in uniform op kantoor. Mijn broer was gek op auto’s en heeft daar later een tijdschrift en televisieprogramma’s over gemaakt. Ik moest van mijn ouders een echt vak leren, dus ben ik naar Delft gegaan. Van de studie bouwkunde kwam niet veel terecht. Ik was vooral bezig met toneelspelen. Toen ik 24 jaar was, voelde ik dat ik eigen baas was en heb toch nog auditie gedaan voor de Toneelschool in Amsterdam. Het schooljaar was al begonnen, maar ze hadden jongens te weinig, dus werd ik alsnog aangenomen.’
Na zijn examen is Van der Vlugt eigenlijk altijd aan het werk gebleven. Een aantal jaren bij Toneelgroep Studio, tot hij in 1970 de alternatieve Toneelgroep Sater oprichtte. Daarna speelde hij bij vrijwel alle theatergezelschappen en vrije producenten. In 2000 ontving hij de Louis d’Or voor zijn rol in Kopenhagen. Verder was hij te zien in een groot aantal speelfilms, waaronder De Smaak van Water en Familie, en speelde hij belangrijke rollen in tv series als Medisch Centrum West, Herenstraat 1 en Keyzer & De Boer Advocaten. Dat rijtje ziet er glanzend uit, maar Van der Vlugt is niet bovenmatig enthousiast over het niveau van de eerste 25 jaar van zijn carrière.
‘Ik was niet geweldig. Zo nu en dan vlamde ik een beetje. Ik heb er 25 jaar over gedaan om niet meer bang te zijn. Ik was altijd bang voor de regisseur, voor mijn collega’s en voor mijn eigen oordeel. Nu durf ik mezelf te vertrouwen. De laatste 25 jaar heb ik meer kansen gekregen. Als je ouder wordt overleef je mensen. ‘Dus als er nu een rol voor een oudere man is, dan ben ik sneller aan de beurt. Als het goed met je gaat aan het eind van je carrière, wordt je hele leven in een gouden randje gezet, alsof je daar je hele leven naartoe hebt gewerkt. Zonder die draai in mijn loopbaan, zou ik niet meer dan een voetnoot in de Nederlandse theatergeschiedenis zijn gebleven.
‘Ik vind het een plezierige gedachte dat ik nog mee doe. Ik zou diep ongelukkig worden als dit mijn laatste rol zou zijn. Maar Ger Thijs heeft al een stuk geschreven voor Joost Prinsen en mij, getiteld Oude meesters. Dat gaan we na Emma’s Feest spelen, en dan ben ik dus tot december 2013, Deo volente, onder de pannen. Ze zien me gelukkig nog niet als een oude man, die nauwelijks nog een tekst uit zijn hoofd kan leren en dus alleen maar leuk een oude zwerver kan spelen. Er zijn collega’s die liever in een film spelen, omdat het in brokjes wordt opgenomen. Of zij spelen met een oordopje. Dat wil ik niet, want dat heeft niets meer met toneelspelen te maken. Dan wordt het woorden zeggen op het goede moment.’
Bram van der Vlugt doet niet alleen in oudere kringen nog mee. Hij heeft al een paar keer meegedaan met Nachtgasten, een groep jonge honden uit Groningen die een live geïmproviseerde voorstelling spelen met elke keer nieuwe gasten. ‘Die vinden het leuk om met mij te sparren. Ook heb ik de stem ingesproken van de grootvader van Kasper van Kooten in zijn laatste voorstelling. Ik was geroerd dat ik dat mocht doen en zo ook nog een keer te horen was in De Kleine Komedie. Het was trouwens niet de eerste keer op dat kleinkunstpodium. Twee jaar geleden heb ik meegedaan aan de kerstrevue van Mike & Thomas. Ik heb toch de wens om regelmatig te scoren, een beetje als een cabaretier. Dat merkte ik ook in mijn tijd als televisie-Sinterklaas. Ik hou van dat gevecht. Het is een leuk gevecht, en er vallen geen doden en gewonden.’
Patrick van den Hanenberg