Het artistiek-ecologisch evenwicht in het cabaretlandschap is de laatste jaren danig verstoord geraakt door een wildgroei aan behaagzieke types. Het lijkt alsof steeds meer cabaretiers zich als belangrijkste taak hebben gesteld om het publiek met een lekker gevoel naar huis te sturen. Dat betekent niet dat het vakmanschap in het cabaretgilde is verdwenen, maar het is wel opmerkelijk dat veel cabaretprogramma’s al na het eerste glas wijn in de foyer uit het geheugen zijn gewist, zonder dat Korzakov daarbij een rol speelt.
Theo Maassen vormt een van de weinige aangename uitzonderingen op deze trend. Zonder dat hij in de traditionele rol van streng moraliserende cabaretdominee vervalt, bezorgt hij het publiek een niet onaangename pijn in de buik en in het hoofd. Zijn teksten en presentatie schuren. Het is niet raar dat het castingbureau bij hem terecht is gekomen voor de hoofdrol in de film TBS. Maassen is gevaarlijk op een intrigerende manier.
Aan het begin van zijn carrière heeft Maassen een beetje in de schaduw gebivakkeerd van zijn vriend en collega Hans Teeuwen, maar inmiddels is hij uitgegroeid tot een van de beste cabaretiers (misschien wel de beste) van Nederland. Voor zijn programma Tegen beter weten in ontving Maassen de Prins Bernhard-Cultuurfonds-Theaterprijs 2006, de Poelifinario (kleinkunstprijs van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties) en de Prijs van de Kritiek. Een ongekende grand slam in het theaterprijzencircuit.
In het boekje Wie wat vindt, heeft slecht gezocht (opgedragen aan Freek de Jonge) steekt Frank Verhallen de loftrompet over Maassen. In die uitgave lezen we de rede die Verhallen hield bij de uitreiking van de Prijs van de Kritiek. Het boekje maakt deel uit van de smaakvol uitgevoerde reeks Koningstheatercahier, een driemaandelijkse boekuitgave rond het thema kleinkunst, geschreven door Verhallen, directeur van het Koningstheater en de Koningstheaterakademie in Den Bosch. In die hoedanigheden ziet hij heel wat gearriveerde en beginnende cabaretiers langskomen, en zijn mening over het aanbod van zinnig cabaret is niet positief. Hij ziet wel veel Kunstenmakers (‘geen kunstjesmaker, zoals er veel te veel zijn’) maar weinig Kunstenaars die vermaak als middel zien en met hun teksten prikkelen, jeuken en steken. Hij verdeelt de 110 jaar cabaret in drie perioden: Jean Louis Pisuisse, Freek de Jonge en Theo Maassen.
Verhallen analyseert de kunstenaar Maassen aan de hand van drie foto’s, die tot kijken dwingen, maar die je eigenlijk niet wil zien, omdat je medeplichtig wordt aan wat er op de foto gebeurt. Een man die triomfantelijk de rok omhoogtrekt van een vrouw, die dat beschaamd probeert te voorkomen, een geblinddoekt paard dat in een slachthuis met een hamer doodgeslagen wordt, en een schijnbaar gelaten man die het graf voor zijn kameraden en zichzelf heeft gegraven en nu door een soldaat als laatste wordt doodgeschoten. Verhallen vergelijkt de vorm van cabaret van Maassen met dit soort verontrustende foto’s, die indringende vragen stellen, zonder tot een bevredigend antwoord te komen. Hoeft ook niet, want Dirk Witte schreef al voor Pisuisse: ‘Wat je zoekt, kan geen ander je geven.’ Dichter Rutger Kopland stelde het nóg scherper: ‘Wie wat vindt, heeft slecht gezocht.’
****
Frank Verhallen: Koningstheatercahier, deel 1: Kleinkunstpioniers en deel 2: Wie wat vindt, heeft slecht gezocht. Een uitgave van het Koningstheater Den Bosch. Intekenen op de reeks via directie@koningstheater.nl. Per stuk € 35,-