‘Dat zullen we nog wel eens zien’


Geplaatst in Lezingen op .

Freek de Jonge en De vergrijzing

Stel…je bent zestig…je bent miljonair…je hebt een buitengewoon succesvolle loopbaan achter de rug…collega’s kijken tegen je op en roepen dat ze veel van je hebben geleerd…je bent gezond van lijf en leden…je hebt een vrouw, waar je al decennia lang van houdt en het ziet er niet naar uit dat dat in de nabije toekomst gaat veranderen.
Dan, zou ik zeggen, ga je een paar maanden per jaar naar je tweede huisje in Frankrijk, maak je mooie lange reizen en slaapt in luxe hotels, ga je eindelijk eens die goedgevulde boekenkast echt lezen…maar vooral…je doet het lekker rustig aan.
Freek de Jonge is zestig, miljonair, met een succesvolle loopbaan, gezond – anders doe je nog niet even de Alpe d’Huez op de fiets erbij – en hij heeft een liefhebbende vrouw. Laatst bij de opening van de tentoonstelling Hella voor Freek met de decorstukken en kostuums van Hella de Jonge, vertelde Freek dat het niet zo is dat het slijm bij hun onder de deur vandaan komt, maar de toehoorders mochten ervan uit gaan dat ze de hele dag naakt rondliepen..
Goed, deze man dus…doet het niet rustig aan…hij begint aan een theatermarathon in het Amsterdamse Compagnietheater, zoals die nog nooit eerder is vertoond: voorlezen op dinsdag, spelen op woensdag en donderdag, op vrijdag generale, zaterdag wordt de show opgenomen door de VPRO en op zondag uitgezonden. Dit straffe ritme houdt hij vol, zo is de hoop en verwachting tot eind november. Deze 11 programma’s worden aangevuld met 4 specials waarvan de laatste wordt uitgezonden op 26 december, een dag na de geboorte van Jezus, Freek kent nog net zijn plaats. Daarnaast zal Freek, net als in de show Parlando, optreden met het Metropole Orkest. Ook heeft hij zojuist een als roman vermomde novelle naar de boekwinkels laten brengen. Zoveel activiteiten…dan ben je of totaal geschift, of gewoon de allergrootste theaterkunstenaar die Nederland ooit heeft gehad. Ik ben de laatste mening toegedaan.
U zult inmiddels hebben begrepen dat Frans Ruhl en Jacques Klöters andere kandidaten hebben voor die eretitel.

Niet iedereen is altijd even gecharmeerd geweest van de prestaties van Freek de Jonge, voorals als die zich buiten het theater bevonden. Zijn filmprojecten zijn door de filmkritiek niet echt warm onthaald en ook als literator heeft hij niet altijd lof weten te oogsten. Een paar weken geleden eindigde Arie Storm in Het Parool zijn recensie van Freeks biografische boek Door de knieën met: ‘Commerciële motieven zullen wel de doorslag hebben gegeven, maar een in werkelijk alle opzichten walgelijk boek blijft het.’
Da’s niet misselijk. En dat komt hard aan, ook al zal het slachtoffer natuurlijk altijd beweren dat de kritiek hem niets doet. Onzin. Een kunstenaar is niet alleen ongelooflijk kwetsbaar…je staat ten slotte min of meer naakt op het podium of in de boekwinkel…maar ook ongelooflijk ijdel….anders zou hij niet in het openbaar zijn kleren uittrekken en zijn ziel blootleggen. Maar Freek heeft een enorme geldingsdrang, hij heeft de onstuitbare wil van een topsporter om te winnen, en onthoudt uit welke hoek de kritiek komt. Rancune is hem absoluut niet vreemd. Ik kan daar over meepraten. Maar what the hell…hij is…ik kan dat niet genoeg benadrukken…de allergrootste…en de allergrootste heeft recht op zijn eigenaardigheden en onhebbelijkheden.

‘Jammer dat de jury niet repte over een wat excentrieke individualist als Freek de Jonge, Neerlands Hoop in Bange Dagen.’
Zo schreef Peter van Bueren enigszins verongelijkt in het katholieke dagblad De Tijd naar aanleiding van het Delftse studentencabaretfestival Cameretten in 1968. De jury onder leiding van Wim Ibo had meer waardering voor het traditionele, taalvaardige en beschaafd muzikale cabaret van Don Quishocking, terwijl Neerlands Hoop, vooral tegen zijn eigen verwachting, met een vijfde plaats werd afgescheept. In de eerste versie van Ibo’s monumentale cabaretoverzicht, En nu de moraal van dit lied (1970), wordt Neerlands Hoop genegeerd. Als Ibo echter in 1982 bij de herziene uitgave van zijn cabaretgeschiedenis de afgeronde loopbaan van het duo kan overzien, rangschikt hij Bram en Freek royaal onder de belangrijkste cabaretuitingen in de jaren zeventig.

Tien jaar lang hebben Freek de Jonge (geboren in Westernieland, 1944) en Bram Vermeulen (geboren in Den Haag, 1946) als Neerlands Hoop het Nederlandse cabaret gedomineerd. Aan het eind van de jaren zeventig kunnen Bram en Freek in de ogen van links intellectueel Nederland niets fout meer doen. Zoals eigenlijk alleen bij Toon Hermans gebruikelijk is, worden ook Vermeulen en De Jonge bij de voornaam genoemd. Ook al verbastert de immer kritische Wim Kan de namen tot Dram en Preek. En even plotseling als de start is het einde van Neerlands Hoop in 1979. Ze raasden als een orkaan door het ingedutte cabaretwereldje, gaven het actiecabaret een nieuwe impuls, maar rustten geen moment op hun lauweren. De constante vernieuwing zorgde soms voor onrust bij hun publiek, maar de bewondering van de aanhang bleef groeien. De opkomst van Freek de Jonge voor een zaal, een simpel gebaar of een half woord was al voldoende voor een lachsalvo en applaus. Freek ging zich aan die bijna kritiekloze adoratie behoorlijk ergeren en liet dat op het toneel ook duidelijk merken.
In het begin reageert hij op hinderlijk geklap en gelach nog wel eens korzelig met de opmerking: ‘Hou even op, ik ben hier met een programma bezig.’ Als Freek in het programma Neerlands Hoop Code het CDA-electoraat omschrijft als een stelletje demente bejaarden, debielen en mongolen en het publiek hier enthousiast instemmend op reageert, kaatst Freek terug: ‘Ik heb wel eens het gevoel dat de mensen absoluut niet meer geïnteresseerd zijn in wat je nog aan nieuws ontwikkeld hebt. Als je maar in een hoog tempo een paar vooroordelen bevestigt, dan hebben zij hun geld er al weer uit.’
Altijd het gevecht met het publiek, zonder wie de artiest niet bestaat.
Soms leidt die wisselwerking artiest-publiek tot een krankzinnig resultaat. In 1987 houdt Freek een lezing voor de stichting Psychiatrie en Werkelijkheid over afwijkend gedrag. Het publiek rekent op een vrolijke avond. Freek besluit echter om niet aan die verwachting te voldoen. Hij kruipt achter een plant en roept: ‘Je hoeft me niet zo aan te kijken, nog nooit eerder een plant gezien.’ Het publiek raakt volkomen in de war, want de trommel blijft echt dicht. Men weet geen raad met dit afwijkend gedrag van de komiek.
Deze avond kan ook uitvergroot worden. Het publiek en recensenten weten zich vaak geen raad met de onverwachte gedaantes waarin Freek de Jonge steeds maar weer opduikt. Hij wil zich niet bij zijn leest houden en dat wordt lang niet altijd gewaardeerd. Men vindt het bizar en zelfs ongepast dat een gevestigd podiumartiest zichzelf constant weer op losse schroeven zet als filmer of schrijver. Men is van cabaretiers gewend dat ze naast hun theaterwerk makkelijk te consumeren boekjes schrijven. Freek springt als romanschrijver het diepe in. Ook als filmer gaat hij niet rechtuit met een lekkere lachfilm, maar maakt hij een scherpe bocht. Hij vertikt het om als acteur een rol braaf uit zijn hoofd te leren. Hij zet die rol en zelfs het hele stuk naar zijn hand.

Als Freek na de King Lear-serie in september 1994, waarin hij de rol van nar vertolkt, door het Theaterfestival gevraagd wordt Minetti te lezen, een monoloog van de Oostenrijkse mopperkont Thomas Bernhard, grijpt hij de gelegenheid aan om zijn visie op het theatervak te geven.
Minetti is een stervende acteur die beweert dat hij zijn lange tweederangscarrière zal bekronen met een virtuoze vertolking van King Lear. Freek bewerkt de tekst en laat de acteur kankeren op het domme publiek, opportunistische schouwburgdirecteuren en naast hun schoenen lopende theatermakers.
Over de hoofden van het handjevol toeschouwers dat deze unieke voorstelling meemaakt, heeft hij nog een grimmige mededeling voor zijn collega cabaretiers: ‘De wereld wil vermaakt worden, maar ze hoort verstoord te worden. Verstoord. Verstoord. Waar we ook kijken tegenwoordig, niets dan een amusementsmachine in de kunstkatastrofe, mevrouw.’
Wat later zijn Freeks woorden nóg trefzekerder: ‘Wie van de generatie van de drie R’en, rust, reinheid en regelmaat, durft zich nog te verzetten tegen de doctrine van de drie L’en, lui, leuk en lekker? Wie kan de misnoegden mobiliseren onder de mensen die weten dat lachen nederige onmacht moet zijn en geen misplaatste hoogmoed?’
Ook al zit het lachende publiek Freek regelmatig in de weg en geeft hij toe dat de lach de makkelijkste soort bevrediging is, zonder deze bevrediging kan hij nauwelijks bestaan. Of zoals hij een maand voor de allerlaatste Neerlands Hoop voorstelling verklaart: ‘Als je overdag bezig bent geweest je gezin in bedwang te houden, dan heb je ’s avonds alleen maar behoefte aan koestering en bewondering.’ Of nog sterker: ‘Ik word iedere avond opnieuw geboren.’
Die aandacht, koestering en bewondering heeft De Jonge altijd gezocht. Als jongetje van dertien staat hij met een imitatie van Toon Hermans op het schooltoneel en heeft een daverend succes. Later vertelt hij hierover: ‘Ik kwam in een soort roes, die me nooit meer heeft losgelaten. Eén ding stond vast: Ik moest het toneel op.’
Als het gezin De Jonge weer eens moet verhuizen omdat vader De Jonge, die Nederlands Hervormd predikant is naar Goes wordt geroepen, neemt de schooldirecteur in Zaandam opgelucht afscheid van Freek met de woorden: ‘Jij bent een vuil, vies gluiperig proleetje.’ In Goes gedraagt hij zich beter en daar lukt het hem uiteindelijk om de HBS-A af te maken. In 1965 laat Freek zich als student Nederlands inschrijven aan de Universiteit van Amsterdam. De studie is vooral een alibi om zo snel mogelijk de weg naar het podium te vinden.
Als lid van het Amsterdamsch Studenten Corps komt hij in contact met Bram Vermeulen, met de inmiddels bekende gevolgen.

Na Cameretten wordt de studie er snel aan gegeven, want, zo meldt Freek vol zelfvertrouwen: ‘Over vijf jaar sta ik in Carré.’ Het worden er zes. In juni 1969 gaat hun eerste programma ‘Neerlands Hoop in Bange Dagen’ in Haarlem in première. Is het eerste programma nog een bonte verzameling invallen en liedjes, ‘Neerlands Hoop in Panama’ , vanaf september 1971, is al een beter uitgebalanceerd programma, waarin de onzin, met karrevrachten woordspelingen, heel nadrukkelijk verpakt is in weloverwogen meningen en scherpe maatschappelijke observeringen, met een hoog jeugdsentiment-gehalte. Kolder naast de protestants-christelijke ernst. Het leven is ten slotte lijden. En uit het lijden komt de verlossing.
‘Neerlands Hoop in Panama’ is een wanhopige poging van Bram en Freek om in de smaak te vallen bij de kliek rond de jongerentijdschriften Hitweek en Aloha. Het duo heeft met het eerste programma avond na avond Shaffy volgespeeld, maar tot hun ergernis wordt er geen aandacht in Hitweek aan besteed. Want cabaret wordt in die kringen als een verdacht en minderwaardig theatergenre beschouwd. Als Wim T. Schippers het tweetal in de kunstenaarssociëteit De Kring met luide stem voor pseudo-modernisten uitmaakt, komt dat als een mokerslag aan.
In interviews wordt vanaf dat moment bewust ingehakt op het ‘gezapige cabaret.’

De ultieme krachtsexplosie van Neerlands Hoop is de poging om het Nederlands voetbalelftal in 1978 met actiecabaret weg te houden van het WK in Argentinië, waar de moordlustige dictator generaal Videla en zijn vriendje Jorge Zorreguieta de dienst uitmaken. Freek zit in het nauw. Voetbal is zijn grote hobby, maar hij beseft dat het WK in Argentinië niet te rijmen valt met zijn idealen. Het duo maakt een bliksemtournee met het programma Bloed aan de Paal: muziek, conférences en discussie na. Het publiek blijkt niet zo bijster geinteresseerd in de discussie.
Johan Cruijff gaat niet naar Argentinië, maar dat heeft meer met een tegenstribbelende echtgenote te maken dan met politiek. De meeste voetballers zien de actie als een ongewenste poging tot broodroof. Onze bondscoach, de Oostenrijker Ernst Happel, vindt het allemaal ‘geloel.’ Truus van Hanegem neemt haar weigerachtige echtgenoot Willem in bescherming en gooit er in Vrij Nederland meteen nog een schepje bovenop: ‘Het is een moeilijke keus, zeker als je steeds leest over die martelingen. Maar beseffen de mensen wel dat getrouwd zijn met een voetballer ook een heel grote marteling is.’
Het Nederlands voetbalelftal gaat gewoon naar Argentinië. Freek volgt de wedstrijden nauwgezet op tv, want ook dat bloed kruipt waar het niet gaan kan.
Bram en Freek hebben tegen de bierkaai gevochten. Tegen berusting, tegen vervlakking en vergrijzing. De bierkaai wint altijd, maar het was een verkwikkend en verhelderend gevecht. Iedereen werd gedwongen stelling te nemen, voor of tegen, dat maakte niet uit. Vanaf dat moment kan niemand nog beweren dat sport en politiek niets met elkaar te maken hebben.

Misschien zou de Argentinië-actie een mooi moment geweest zijn om er een punt achter te zetten. Een stevige dreun uitdelen en dan wegwezen, dat zou geheel in Neerlands Hoop-stijl geweest zijn. Maar er volgt nog één programma: Neerlands Hoop Code, vanaf september 1978.
Naar aanleiding van Code schrijft Piet Grijs in Vrij Nederland dat tijdens het gezang van Bram de snoepzakjes in de zaal rond gaan. Ook uit andere hoeken krijgt Vermeulen de volle laag en vaak wordt hij als een overbodige blinde darm beschouwd. Daarmee wordt Bram Vermeulen schromelijk te kort gedaan. Hij is inspirator en vormgever. Bram heeft het decor, affiche en programmaboekje altijd al af, voordat de tekst van het programma wordt geschreven. Vorm heeft daardoor inhoud altijd sterk beïnvloed. Code krijgt door Vermeulen een literair karakter, waarbij een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de afstandelijke Hij-vorm en de persoonlijke Ik-scènes. Dit is in feite de richting die Freek in zijn solo-tijd zal uitbouwen.

Aan het eind van de jaren zeventig heeft hij dringend behoefte om de doodlopende weg van cynisme te verlaten. De Neerlands Hoop-samenwerking met Bram Vermeulen is op. Hij laat Neerlands Hoop ontploffen om in zijn eentje zijn mars voort te zetten. In een razend tempo produceert De Jonge vijf avondvullende voorstellingen, drie oudejaarsconférences en twee films. In deze fase, die begint met De Komiek (1980) en wordt afgesloten met De Bedevaart (1985) en de daarop gebaseerde oudejaarsconférence De Finale en de film De Kkkomediant, vaagt hij zijn eigen verleden weg. Hij wil niet dat hij als een Paul McCartney constant met The Beatles wordt vergeleken.
Met De Komiek begint een moeizaam proces waarin Freek zich probeert los te worstelen uit de wurgende omstrengeling van zijn publiek, zonder zich echter er àl te veel van te vervreemden. Het ene moment roept hij ‘Dames en heren, wat ben ik blij dat u er bent’ terwijl het publiek ook ‘Pottekijkers, sodemieter op’ naar zich toegeslingerd krijgt.

De eerste drie shows, De Komiek, De Tragiek en De Mars, kunnen als een onlosmakelijke trilogie worden beschouwd, waarin de verhouding artiest-publiek wordt bestudeerd. Ik beschouw ze als de sleutelvoorstellingen van Freek, misschien ook wel zijn hoogtepunt, ook al heeft hij daarna nog vreselijk veel fraais gemaakt.
Er valt veel voor te zeggen om álle shows en alle boeken en alle films van Freek de Jonge onder eenzelfde noemer en thema te plaatsen, namelijk: het verliezen van de onschuld in al haar vormen. Dat thema komt al in de Neerlands Hoop-tijd naar voren in de musical Een kannibaal als jij en ik, dat de oorspronkelijke titel droeg: De dag dat de onschuld doodging. Daarin wordt het onschuldige, primitieve leven door de zogenaamde beschaving gecorrumpeerd. Freek heeft dat in zijn solo’s verder uitgewerkt: de volwassene die zijn onschuld verliest. De artiest, op het podium of op het voetbalveld, het publiek, de samenleving, de politiek…, alles en iedereen raakt de ontwapenende naïveteit van het begin kwijt en wordt berekenend, sluw en houdt het materiële én immateriële eigenbelang in de gaten.
In Freeks eigen verjaardagsboekje Door de knieën gaat het ook om dat kostbare kleinood, de onschuld. Driedubbel zelfs. Een beeldend kunstenaar die liegt, een gehandicapt kind dat manipuleert en Freek die zich geen houding weet te geven tegenover zijn vrouw als zij hun drie maanden oude zoontje verliezen.

De onschuld van Freek. Om het financiële risico van de musical Een kannibaal als jij en ik zo beperkt mogelijk te houden, wordt niet alleen de publiciteitshulp van de bevriende journalist Ischa Meijer ingeroepen, maar wordt zelfs een beroep gedaan op de roddelbladen en De Telegraaf. In dat proces van onschuld verliezen, past ook de door Freek geforceerde breuk met Bram Vermeulen.
Zelfs van een schijnbaar onbaatzuchtige actie om slachtoffers van een aardbeving in Mexico te helpen of om een voetbaltoernooi in een dictatoriaal land te boycotten of om Amnesty International van fondsen te voorzien, worden de ‘hulpverleners’ zelf het beste. Kortom, als het kinderlijk intuïtieve is verdwenen en het verstand gaat overheersen, is de onschuld het eerste slachtoffer.

En heeft Freek überhaupt nog wat onschuld over als hij op bezoek gaat bij de Nederlandse troepen in Irak. Hij treedt enkele avonden op voor een paar honderd Nederlandse soldaten, op een vliegveld ergens tussen Basra en Bagdad, op een steenworp afstand van de geboorteplek van Abraham. Freek is wel gevoelig voor die symboliek, zijn jeugdige gehoor wat minder. Het is februari 2004. Jan Blokker schrijft in de Volkskrant: ‘Freek deserteerde naar Irak.’
De Jonge is tegen de oorlog, net zoals hij zich samen met Herman van Veen verzet heeft tegen hardhandig Amerikaans-Navo ingrijpen in het Joegoslavië van Milosevic. Tsja, naar Irak om te tanken, zo luidde de verklaring, kijken wat de bewapende Nederlandse jongens en meisjes beweegt, en wat hun twijfels en idealen zijn. Zo lusten we er nog wel een paar. Het levert in ieder geval een aflevering op in de serie De Vergrijzing.

Je kunt proberen de onschuld te heroveren door terug te grijpen naar je jeugd. Luister naar de LP Hoezo Jeugdsentiment van Neerlands Hoop, of Freeks medewerking aan het 40 jarige jubileum van Nederpopgroep De Maskers vorig jaar in Carré, maar echt..onschuld verliezen is zoiets als je maagdelijkheid verliezen. Dat valt niet te herstellen.

Wanneer de is artiest oprecht, en wanneer speelt hij de onschuld? We gaan terug naar De Bedevaart uit 1985. Wat doet de artiest met zijn door God geveven talent? Je kunt je kunstjes gebruiken om zo snel mogelijk rijk te worden of je kunt er Kunst van maken door jezelf en daarmee het leven op de allerhoogste manier te manifesteren. Het verhaal van de dompteur staat voor het hele oeuvre van Freek de Jonge: Een man gaat naar de waarzegster, die voorspelt dat hij door een leeuw zal worden opgegeten. De man volgt onherroepelijk zijn lot en gaat naar de dierentuin, waar hij zich door de leeuw laat verslinden. Zijn zoon zegt dat hij de leeuw zal overwinnen en wordt dompteur. Daarmee gebruikt hij de essentie van de leeuw en dat is niet de bedoeling. Aan het eind droomt de dompteur van zijn moeder en zegt tegen haar: ‘Ik heb mijn talent verloochend. Ik heb mijn gaven verkwanseld, maar ik zal boete doen.’
De kunstenaar heeft talent en dat is een wild verscheurend beest. Dat beest kan gedresseerd worden. Met andere woorden: de artiest doet de trucjes voor het publiek. Daarmee gebruikt hij de essentie van het talent en is het moment gekomen om een breuk te maken. Die nieuwe benadering eindigt met de komiek als clown. Dat is volgens Freek een bijna onbereikbaar métier. Want de clown laat mensen lachen, hij ontroert ze en laat ze naar zichzelf kijken. Dat is alleen voor allergrootsten weggelegd, zoals Chaplin als hij in The Goldrush zijn schoenen oppeuzelt. Dat is het doel waarnaar hij streeft: clown te zijn in de hoogste betekenis van het woord. De clown, hét symbool van de kinderlijke onschuld.
Op 26 december komt Freek op tv als clown met een kerstverhaal over een ernstig ziek kind.

Onschuld verliezen. In De Komiek staat de doofstomme broer van de komiek voor de onschuld. De komiek zelf beseft dat hij de loop van zijn carrière, van zijn leven, nauwelijks meer in eigen hand heeft. Moet hij concessies doen aan zijn publiek, dat duwt als hij wil remmen en remt als hij vooruit wil, of moet hij zijn eigen ambities volgen? Van hem worden grappen geëist, maar ‘het valt niet altijd mee de leukste te zijn.’ Hij wil niet als een Bob Hope levenslang, roerloos de lolbroek uithangen. Daarom holt hij zijn eigen grappen uit, verklapt de clou te vroeg of laat hem achterwege. Terwijl hij op de maatschappij en de slippendragers foetert, sleept hij zijn broer/de onschuld als een ledepop achter zich aan. Naast de komiek en zijn broer is er ook nog de doodzieke vader, die in een Mutter Courage-kar ligt en uiteindelijk door de zoon om zeep wordt geholpen. Zo lukt het de komiek om de ballast van het verleden overboord te gooien, hij gaat zijn eigen weg.
De Tragiek, vanaf oktober 1980, ligt in het verlengde van De Komiek. Ook hier weer de artiest in tweestrijd, die bijna wanhopig aan het publiek vraagt: ‘Wat wilt u van mij’, om vervolgens in de gedaante van de trieste weduwe Tante Wil uit te roepen: ‘Ik kan de zaak wel aan de gang krijgen.’ Ook in deze show raakt de onschuld in de verdrukking, in de vorm van een zwakzinnige jongen en de Zuidafrikaanse Bosjesmannen.
Ondanks de zware lading van het programma valt er nog steeds veel te lachen. Freek blijft een van de meest geestige cabaretiers en beseft dat humor het enig bruikbare voertuig is voor hetgeen hij wil zeggen. De kerken lopen niet voor niets leeg. Maar ontroering en het blootleggen van de ziel worden steeds belangrijker. Ontroering blijft, het lachen vergaat. Freek de Jonge lijkt met de serie De Vergrijzing in het laatste stadium van dat proces.
De trilogie wordt afgerond met De Mars: een glashelder verhaal waarin wordt afgerekend met de traditionele links-rechts indeling. De vorm, een verhaal met badladige uitstapjes, zal door vele epigonen worden opgepikt, echter zonder de diepgang en de, bij Freek vaak goed verborgen, ijzeren logica.

Door zijn diepzinnigheid is er natuurlijk ook mythevorming rond Freek de Jonge ontstaan. Ook door de bewering van de cabaretier dat hij rechtstreeks op de bron is aangesloten en hij de kraan maar open hoeft te draaien. En door te zeggen ‘zolang als ik leef bestaat God’, wordt het beeld ook niet simpeler.
De grove Neerlands-Hoop beuker heeft zich ontpopt tot filosoof, die met elke opmerking en elke clownerie een diepere bedoeling blijkt of lijkt te hebben.
De cabaret-filosoof. Eigenlijk komen alle cabaretstromingen en -grootheden van de afgelopen honderd jaar in Freek de Jonge samen, en daar voegt hij zijn eigen, oorspronkelijke meerwaarde aan toe. Hij is satiricus, acrobaat, verhalenverteller, clown, wereldverbeteraar, moralist, dichter en lopend kunstwerk in de, door Hella de Jonge gemaakte, buitenissige podiumkledij. Zijn vrouw, dochter van tekstschrijver Eli Asser, is in de loop der jaren steeds belangrijker geworden. Niet alleen als muze en kleedster, maar zij bemoeit zich ook intensief met het licht en decor. Als u daarvan de bewijzen nog eens wilt bewonderen, moet u maar eens naar de tentoonstelling Hella voor Freek gaan kijken, tot 10 januari 2005 in het Nederlands Theater Instituut in Amsterdam.

We zijn zojuist door Frans Rühl getracteerd op een smakelijke Wim Kan lezing. Voor de cabaretliefhebber blijft Wim Kan toch in de eerste plaats in de herinnering als jaarsluiter. De oudejaarsconférence, het is als de Olympische Spelen voor de sporter. Helaas is het fenomeen enigszins gedevalueerd, omdat elke beginnende cabaretier tegenwoordig dat heilige terrein schaamteloos betreedt, maar als die stofwolken zijn opgetrokken, blijft Wim Kan over. En natuurlijk Freek de Jonge. Zijn eerste poging, De Openbaring in 1982 was meteen een Olympische sprong zoals Bob Beamon dat flikte in Mexico 1968.
De gigantische ‘spiekbrief’ verwijst nog naar de grote meester. Kan, die dezelfde avond ook op tv verschijnt, heeft nog voorgesteld om symbolisch een estafettestokje door te geven aan zijn jongere collega. Als de Paus die zijn bisschop de zegen geeft. Maar dat hier zijn opvolger staat, is ook zonder deze door Freek afgewimpelde handeling duidelijk. Ook Kan ziet dat in, want tijdens zijn show zegt hij: ‘Straks zeggen ze: Wat Kan kan, kan Freek ook.’ Voor anderen geldt echter: Wat Kan kan, kan Freek veel beter.
De Openbaring wordt afgesloten met het verhaal over het kistje, met daarin het geheim van het leven. En dan blijkt het doosje leeg te zijn.

VIDEO of
DVD (De Openbaring, nr 1 Het Kistje vanaf 54.00)

Het geheim van het leven. Je komt er pas achter als je op de proef wordt gesteld. Ook Freek meent dat hij meerdere malen op de proef is gesteld. In het klein met een buikoperatie tijdens zijn Noordamerikaanse tournee, een van de redenen waarom het niks is geworden aan de andere kant van de Oceaan, of een gebroken been vlak voor een oudejaarsconférence. In het groot met de dood van zijn naasten. Hij noemt het echter een voorrecht, een geluk durf hij het nog net niet te noemen, dat hij zowel zijn vader als zijn drie maanden oude zoontje heeft mogen begraven.
Hij ziet de positieve kant van deze gebeurtenissen. De dood van zijn vader heeft uiteindelijk zijn ontwikkeling gunstig beïnvloed. Vader de Jonge vond het niet groots wat zijn zoon in 1967 op de planken bracht. En Freek weet dat hij zich in de verdere Neerlands Hoop-jaren, uit eerbied tegenover zijn vader, zou hebben ingehouden. En die grofheid heeft hij echt nodig gehad om uit te komen op zijn huidige artistieke en geestelijke niveau.
Freek heeft niet alles begraven: ‘Van mijn vader heb ik de wijsheid achtergehouden en van mijn zoon de eeuwige jeugd.’ En zo staat Freek de Jonge op het podium: wijs, jong en vrij.

Freek heeft verklaard dat hij zal stoppen op het moment dat hij voelt dat hij krampachtig staat te persen. Als hij tragisch grijs wordt.
Ja, Freek en de vergrijzing…Freek tegen de vergrijzing. In 1999, 30 jaar nadat Bram en Freek voor het eerst optraden in het Amsterdamse Shaffy Theater, keerde Freek de Jonge terug naar dat theater, inmiddels Felix Meritis geheten, voor de ambitieuze 10-delige serie De Grens. Elke maand een nieuwe aflevering. Records zijn er om gebroken te worden. Daarom De Vergrijzing…elke week een nieuw programma. Freek mag dan wel nar, filosoof en idealist zijn, de goeroe en de dissident…vaak lijkt hij toch in de eerste plaats een ambiteiuze sportman die de concurrentie, of die nou Youp of Theo of Hans heet, achter zich wenst te houden. Aan het eind van een marathon zie je de atleten vaak hulpeloos, ademloos in elkaar zakken. Behalve de Ethiopische legende Abebe Bikila…die deed na zijn overwinning in Tokio 1964 doodleuk op het middenveld nog even wat gymnastische oefeningetjes. Dames en heren, we kunnen er met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van uit gaan dat Freek niet onder zal willen doen voor deze Ethiopische gigant.

Patrick van den Hanenberg
3 september 2004
Symposium: Cabaret in de Leidse Schouwburg

Freek de Jonge (Westernieland 1944) viert dit jaar zijn zestigste verjaardag met een indrukwekkende serie onder de titel De Vergrijzing. Deze week is Freek in het Amsterdamse Compagnietheater aan een theatermarathon begonnen met een duivels strak schema: voorlezen op dinsdag, spelen op woensdag en donderdag, op vrijdag de generale, zaterdag wordt de show door de VPRO opgenomen en op zondag op tv uitgezonden. Dit straffe ritme houdt hij vol, zo is de hoop en verwachting, tot eind november. Deze elf programma’s worden aangevuld met vier specials waarvan de laatste wordt uitgezonden op 26 december.
Het is een even opmerkelijk als krankzinnig project. Freek de Jonge staat bijna veertig jaar op het podium, maar is nog steeds even gretig. Nog steeds een tomeloze energie, zijn inspiratiebron lijkt maar niet op te drogen, nog steeds gezegend met een bijna bovenmenselijke fantasie. Nog steeds een onbedwingbare lust om te bewijzen dat hij de beste, of in ieder de geval de meest spraakmakende cabaretier is die Nederland ooit heeft gekend.
Ja, want daarover kunnen wij kort zijn: Freek de Jonge is de allergrootste. Als clown kan hij zich meten met Buziau en Toon Hermans, als politiek conferencier is hij minstens de evenknie van Wim Kan, als verhalenverteller doet hij niet onder voor de gebroeders Grimm en jongens als Johannes en Lukas, als voetballer kan hij Sjaak Swart nog steeds bijhouden, en hij zingt net zo goed als Eduard Jacobs. Nee, zeker geen belcanto, maar wat maakt dat uit als het om de emotie en de tekst gaat.
Freek de Jonge gaat zijn eigen weg, waardoor hij regelmatig botst met andersdenkenden. Voetballiefhebbers raakten in gewetensnood toen Freek met zijn Neerlands Hoop-kompaan Bram Vermeulen in 1978 een poging deed het Nederlands elftal weg te houden uit het dictatoriale Argentinië van papa Zorreguieta, waar het WK werd gehouden. De sociaal correcten begrepen weinig van zijn ‘geinlijn’-flirt met de 06-mafia. En de pacifisten onder ons keken toch wel raar op toen Freek eerder dit jaar bij de Nederlandse troepen in Irak op bezoek ging, terwijl hij nog niet zo lang daarvoor samen met Herman van Veen de Westerse militaire interventie in het voormalige Joegoslavië had gehekeld.
Zoals wel vaker gebeurt bij duizendpoten wordt ook Freeks werk niet altijd door de specialisten gewaardeerd. Filmrecensenten maakten fel kritische kanttekeningen bij zijn films De illusionist (1983) en De kkkomediant (1986), literaire critici stonden niet te juichen bij zijn roman Neerlands Bloed (1991), maar Freek de Jonge zorgt altijd voor beroering. En dat is toch de belangrijkste taak van een cabaretier: het publiek wakker houden, tegen de schenen schoppen, intellectueel prikkelen. Daarom begon Freek een paar jaar geleden zijn campagne tegen de ‘leuk-terreur.’ Met uitzondering van mannen van stavast als Jeroen van Merwijk, Maarten van Roozendaal en Theo Maassen lijken de hedendaagse cabaretiers vrijwel alleen nog maar geïnteresseerd in de lach die volgt op een makkelijke grap.
Freek: ‘Ik wil weg bij dat vreselijke cabaret met die domme lach en weer televisietheater maken. Zoals in De Komiek, mijn eerste solovoorstelling. Dit land is het meest bevreesd voor diepgang, daarom leg ik de lat bewust hoog’.