Engagement en pure lol


Geplaatst in Lezingen op .

Tien jaar Poelifinario en Neerlands Hoop

We geven allereerst het woord aan een cabaretier:

Het leven is een grote puzzel met loeiende vragen
Hoe geven we zin en betekenis aan het bestaan
Wat doen we op aarde en hoe moeten wij ons gedragen
Waarheen leidt de weg en hoe komen we hier weer vandaan

Zijn wij doelbewust als de kroon op de schepping geschapen
Door iemand die ooit al die vragen beantwoorden zal
Of net als bacillen, Frans Bauer en andere apen
Slechts moleculaire verbindingen in dit heelal

Dan zitten er dus helemaal geen bedoelingen achter
En zijn we volstrekt onbeduidend op kosmische schaal
De Bijbelse lezing klinkt minder steriel maar bedachter
Voor mij is het dan ook wat dat betreft einde verhaal

Ik heb nog niet echt een voor iedereen
bruikbare levensbeschouwing verzonnen
Ook heb ik nog geen openbaring gehad
in een hallucinant visioen
Maar ik heb de Poelifinario binnen,
en daar is het mij om begonnen
Ik heb de Poelifinario binnen,
en daar was het mij om te doen

Conclusie van Kees Torn, die de Poelifinario in 2007 won met het programma Dood en verderf, is dus: de zin van het bestaan, in ieder geval voor een cabaretier, is het winnen van de Poelifinario, dé enige echte cabaretprijs voor gevorderde cabaretiers. Als we deze redenering voortzetten zullen aanstormende talenten ongetwijfeld bijna even blij zijn als ze door de gemêleerde jury van cabaretkenners in de luxe wachtkamer worden gezet met een Neerlands Hoop op schoot.
Kees Torn is trouwens als cabaretier inmiddels gestopt. Heel begrijpelijk. De Poelifinario is ten slotte binnen. Hij kan zich nu met minder gewichtige zaken bezighouden zoals de kwantummechanica.

Poelifinario en Neerlands Hoop zijn een schot in de roos

In een ver verleden heeft Freek de Jonge wel eens gezegd dat de entreeprijs de enige prijs is waarin hij werkelijk is geïnteresseerd. Misschien kan een enkeling zich nog de vreugde op het gelaat van Neerlands grootste cabaretier ooit herinneren toen hij in 2004 de Annie M.G. Schmidtprijs in ontvangst nam voor het lied Vergeet mij niet, dat hij samen met Robert Jan Stips heeft geschreven. Freek de Jonge heeft nog nooit de Poelifinario gewonnen, ondanks zijn constante hoge niveau dat hij al decennialang volhoudt. Maar hij is nog steeds zo ongelooflijk productief – als hij de geest krijgt maakt hij twee of meerde voorstellingen per jaar – dat die mogelijkheid er nog zeker in zit.
In het verleden werd een prijs nog wel eens geweigerd, maar er wordt in cabaretkringen absoluut niet meer minachtend gedaan over het winnen van cabaretprijzen in het algemeen en de Poelfinario en Neerlands Hoop in het bijzonder. Het wordt als een eer ervaren om te worden vereeuwigd door fotograaf Corbino. De foto’s in de twee trappenhuizen van De Kleine Komedie in Amsterdam, hét kleinkunsttheater bij uitstek in Nederland, vormen inmiddels een indrukwekkende eregalerij.
De Poelifinario is dus een schot in de roos en het is niet minder dan bespottelijk dat deze prijs pas tien jaar bestaat. Eigenlijk hadden Jean Louis Pisuisse, Koos Speenhoff en Eduard Jacobs, om alleen maar even ter illustratie van mijn punt de drie pioniers van het Nederlandse cabaret te noemen, deze onderscheiding al een eeuw geleden in ontvangst moeten nemen. Maar dan wel met een andere naam natuurlijk. Een Chat Noir bijvoorbeeld.
Tsja, de naam Poelifinario. Hoe kom je erop om de hoogste cabaretonderscheiding te vernoemen naar een denkbeeldige vogel uit het brein van een man die zich nooit een cabaretier wilde noemen. Toon Hermans was een clown, een humorist, een groot komiek, meer een feestneus dan een wijsneus. Maar goed, over tien jaar weet het gemiddelde cabaretpubliek helaas waarschijnlijk niet meer wie Toon Hermans is, en is de Poelifinario alleen nog maar die felbegeerde cabaretprijs.
En als we het toch over culturele amnesie hebben. Hoeveel toneelliefhebbers weten welke Louis wordt bedoeld in de belangrijkste toneelprijs? Louis Quatorze? Louis Davids? Louis van Gaal?
Voor het Poelifinario-tijdperk hebben we nog een blauwe maandag De Hofnar en De Nar gehad om cabaretiers mee te eren. Een van de drijvende krachten achter die cabaretprijs was Joost Nuissl, lange tijd directeur van De Kleine Komedie. Nuissl vond het vreemd dat de Vereniging van Schouwburgen- en Concertgebouwdirecties (VSCD) al wel tientallen jaren alom gewaardeerde prijzen uitdeelde aan acteurs, dansers, en artiesten uit het jeugdtheater en de mime, maar dat cabaretiers op dit terrein als stiefkinderen werden behandeld. Daarom besloot hij als een cabaret-Cato elke vergadering van de VSCD met de opmerking: ‘En verder ben ik van mening dat er een cabaretprijs moet worden ingesteld.’
Een deel van de directeuren aarzelde. Men meende dat een acteur van Toneelgroep Amsterdam ten slotte toch een ander verhaal te vertellen heeft dan een grappenmaker in een vestzaktheatertje in Naaldwijk of zo. Cabaret werd als een geintje, een aardigheidje gezien. Nuissl herinnert zich nog zijn eerste VSCD-jaarvergadering in 1988. Alle directeuren waren in galakostuum verschenen, er werd een copieus diner geserveerd. Tussen de gangen door traden beginnende cabaretiers op. Die minivoorstellingen waren voor de meeste directeuren geen reden om hun conversatie te onderbreken. Nuissl verloochende zijn eigen kleinkunstachtergrond niet (‘Ik ben blij dat ik je niet vergeten ben’), en is toen demonstratief met zijn rug naar de tafel gaan zitten, met het gezicht naar de artiesten.
Maar ook een deel van de producenten was aanvankelijk niet zo enthousiast. Want zo’n prijs betekent ook nominaties en dan zijn er altijd verliezers, en dat is wellicht niet zo goed voor het ego van de cabaretier.
In 1992 was het verzet gebroken. Nuissl, die zich in zijn strijd gesteund wist door Jan Gras, directeur van De Meerse in Hoofddorp en de producenten Harry Kies en Diederik Hummelinck, kreeg zijn zin. Voor het aankomend talent werd De Nar in het leven geroepen, terwijl De Hofnar bestemd was voor de gearriveerde cabaretier. Bert Visscher nam de Nar mee naar huis, en de Hofnar was voor Youp van ‘t Hek. Publicitair was het geen succes en het initiatief leek dan ook een vroege dood te sterven. Bijna tien jaar later werd een succesvolle doorstart gemaakt met de Neerlands Hoop, bedoeld voor ‘een cabaretier met een programma waarin vernieuwing en originaliteit een bijzondere ontwikkeling voor de toekomst beloven’ en de Poelifinario als bekroning voor ‘het indrukwekkendste programma van het seizoen van een cabaretier die al langer een artistieke bijdrage levert aan de ontwikkeling van het genre.’ De definitieve namen voor de prijzen kwamen trouwens pas later via meerdere stemronden door het cabaretpubliek in de VSCD-zalen en het bestuur van de VSCD.
Aangezien de jury in 2003 nog niet aan nominaties had gedaan en cabaretiers niet zo snel komen opdagen voor een prijzenfeest met onzekere afloop, was het Oude Luxor in Rotterdam op de eerste feestelijke uitreikingsavond vooral gevuld met theaterdirecteuren, producenten, journalisten en andere belangstellenden. Marc-Marie Huijbregts, de winnaar van de Poelifinario voor het programma M.M. Huijbregts, zat thuis in Amsterdam op de bank en verscheen pas op het feest na afloop van de uitreiking. André Manuel, die met het programma Sleet de belofteprijs had gewonnen was wel aanwezig. Op de vraag wat er die avond door hem heen was gegaan, antwoordde hij: ‘Een heleboel drank.’

Wat is kleinkunst? Wat is cabaret?

De instelling van de prijs was natuurlijk aanleiding om weer eens diepgaand te discussiëren over de definitie van cabaret en kleinkunst en over de positie van randcategorieën als muziek en – door het succes van Ashton Brothers – circusachtige acts. Na veel wikken en wegen kwam de jury in 2006 tot het inzicht dat cabaret een onderdeel van kleinkunst is.
De Poelifinario was in ieder geval niet bestemd voor puur amusement. Toon Hermans zou de prijs dus nooit hebben kunnen krijgen. Amusement, daar was iedereen het uiteindelijk wel over eens, wordt gemaakt om te beantwoorden aan de veronderstelde vraag van het publiek. André van Duin en Tineke Schouten weten wat de mensen willen en dat krijgen ze ook. De kleinkunstenaar/cabaretier is autonoom en heeft een innerlijke behoefte om met het publiek te delen wat hij heeft bedacht.
Interessant is dat sommige artiesten zich met veel succes bewegen op het grensgebied van amusement en kleinkunst, zoals Jochem Myjer. Anderen steken de grens over in een niet verwachte richting. In zijn programma Alle Dagen dat in 2012 is genomineerd voor de Poelifinario is Richard Groenendijk niet meer de behaagzieke artiest, maar heeft hij een eerlijk en persoonlijk verhaal te vertellen. Hij maakt daarmee de stap van amusement naar kleinkunst.
In de juryrapporten van de afgelopen tien jaar wordt met regelmaat geklaagd over het hoge amusementsgehalte van de cabaretier. Hij zou er zich te makkelijk van af maken. Andere jaren is de jury weer opgetogen over het feit dat de cabaretier zo maatschappelijk bewust is en dat hij zo goed om zich heen kijkt. Engagement heeft bij de genomineerden en de winnaars van de Poelifinario en Neerlands Hoop in ieder geval altijd voorop gestaan. Soms is dat puur maatschappelijke engagement, zoals bij André Manuel en Jan Jaap van der Wal, soms wordt het algemeen menselijk tekort gesignaleerd, zoals bij NUHR en Claudia de Breij, en heel vaak krijgt het persoonlijke verhaal een algemeen maatschappelijke kleur, zoals bij Marc-Marie Huijbregts, Ronald Goedemondt en Katinka Polderman.
De cabaretideologen die aan de wieg van de Poelifinario stonden hebben benadrukt dat de tijdgeest de aanjager dient te zijn bij cabaret. Op 11 september 2001 werd het World Trade Center in New York verwoest, in mei 2002 werd Pim Fortuyn vermoord en ruim twee jaar later was het de beurt aan Theo van Gogh. Dat waren drie ongewenste cadeautjes voor het cabaret. Geen enkele cabaretier die zichzelf serieus nam kon daaraan voorbij gaan. Maar het leverde wel een beklemmende vraag op voor de cabaretier: Hoe ver kan ik gaan in het ventileren van een kritische, ongezouten mening voordat ik door een of andere radicale gek word vermoord?
Sommige cabaretiers lieten zich absoluut niet de mond snoeren, zoals André Manuel en Hans Teeuwen, die eigenlijk altijd Angry Young Men zijn gebleven. Zij deden er zelfs nog een schepje bovenop als het ging om het aan de schandpaal nagelen van reli-fanaten van welke denominatie dan ook, maar vooral radicale aanhangers van de islam. Maar de meesten, met pater familias Freek de Jonge voorop meenden dat je alles moet kunnen zeggen…, maar waarom zou je alles willen zeggen? Dat is gezond verstand. Op straat zeg je ook niet alles wat er maar in je opkomt tegen mensen die je tegen komt. Je zou de hele dag klappen krijgen.
Dat betekent natuurlijk niet dat het Nederlandse cabaret politiek correct is geworden, maar enige vorm van zelfcensuur, om ideologische of praktische redenen, heeft menig cabaretier zich wel opgelegd. De echte flap-alles-er-maar-uit-opmerkingen horen we eerder bij interactieve praatradio, zoals Standpunt NL.

Het belang van Comedytrain

Als we het Poelifinario- en Neerlands Hoop-decennium overzien, springt een aantal ontwikkelingen in het oog. Op het cabaretpodium is de invloed van Comedytrain heel groot. Veel winnaars en genomineerden hebben hun opleiding genoten in Toomler, het keldertheatertje onder het Amsterdamse Hilton of zijn regelmatig op dat intieme podium te vinden om nieuw materiaal uit te testen. Een kleine greep: Theo Maassen, Najib Amhali, Eric van Sauers, Sanne Wallis de Vries, Ronald Goedemondt, Lenette van Dongen, Daniël Arends en uit het lijstje van het afgelopen jaar: Thijs van Domburg.
Raoul Heertje en zijn artistieke opvolger Jan Jaap van der Wal hebben de Amerikaanse stand up een Nederlands tintje gegeven door de oppervlakkigheid en de schoonmoedergrappen naar de marge te dirigeren. Zo kon Comedytrain een springplank worden voor het grotere cabaretpodium. Volgens een bijna mathematisch plan werden nieuwe talenten klaargestoomd om op de festivals in Leiden en Rotterdam de prijzen binnen te halen om vervolgens het land te veroveren. Een aantal keren slaagde die festivalopzet niet, zoals met Martijn Koning en Stefan Pop. Maar die konden zich door de gegarandeerde speelminuten in Toomler later alsnog manifesteren en een plekje onder de cabaretzon veroveren.
De comedians van de groep, zowel de jonkies als de oudjes, houden elkaar scherp en zorgen dat ze niet blijven hangen in hun succesvolle kwartiertje. Najib Amhali werd al Najib Herhali genoemd toen hij voor de zoveelste keer een helikopter nadeed. Voordat de comedians als cabaretiers naar de festivals werden gestuurd konden ze al iets meer langebaanwerk presenteren tijdens de Late Night Comedy Show in De Kleine Komedie. Veel cabaretiers uit de Toomler-school hebben nog steeds genoeg aan een microfoon, maar decor, belichting worden ook steeds belangrijker en de meesten zien het nut van een regisseur in.
Er lijkt inmiddels sprake van een zeker Comedytrain-format op de cabaretpodia. Muziek speelt een te verwaarlozen rol, het draait om de tekst. Het programma begint met een verzameling stevige grappen om de zaal op te warmen, en daarna komt de persoonlijke en maatschappelijke boodschap en valt er duidelijk een lijn te ontdekken. Die opzet zien we zowel bij de nieuwelingen als bij de ‘oudgedienden’ als Jan Jaap van der Wal en Dolf Jansen. Alleen de grote authentieke persoonlijkheden als Ronald Goedemondt en vooral Micha Wertheim onttrekken zich aan deze formule.
Stand up comedy is in de Verenigde Staten vooral een uitingsvorm van minderheden. Kunst als een sociaal aanvaard agressief mechanisme om gehoord te worden. Dat is in Nederland in lichtere vorm ook te herkennen. De sociale tegenstellingen zijn hier niet zo scherp als in de VS, maar ook hier zie je dat een groot aantal komieken van Surinaamse, Antilliaanse of Marokkaanse afkomst via het stand up podium in het cabaretcircuit terecht zijn gekomen. Dat is een enorme verrijking gebleken, zowel op het podium als in de zaal. Want allochtone cabaretiers trekt allochtoon publiek aan, dat voorheen niet zo snel naar het theater ging. Dank u wel, Roué Verveer, Najib Amhali, Howard Komproe en al die anderen die het Nederlandse cabaret de afgelopen jaren kleurrijker hebben gemaakt en die als een magneet hebben gewerkt voor veel jonge allochtone komieken.

Cabaret lijkt een solo-activiteit

Een blik op de lijst van genomineerden en winnaars leert dat cabaret voornamelijk een eenmansbedrijf is. Zo nu en dan glipt er nog wel eens een duo, een groep of een vrouw doorheen, maar de nominatielijst van 2012 bestaat zelfs uit louter mannelijke solisten. Het is natuurlijk makkelijker om je gage alleen met jezelf te delen, en de auto hoeft na afloop maar naar een adres terug te rijden. Maar er zijn meer redenen. Ook hier zien we de invloed van Comedytrain. Een stand up comedian heeft geen behoefte aan tegenspraak van iemand naast hem en dat blijft zo als de stand up comedian is omgeschoold tot cabaretier.
Het persoonlijke karakter van cabaret leidt natuurlijk ook tot solisme. Daarom stapte Freek de Jonge uit Neerlands Hoop en Youp van ‘t Hek uit NAR. Zelfs hechte duo’s als Van Muiswinkel en Van Vleuten, Lebbis en Jansen, en Van Houts en De Ket zijn uit elkaar gevallen, en ook Peter Heerschop van NUHR gaat het in zijn eentje proberen. Grote solisten zijn vervolgens weer voorbeelden voor een nieuwe generatie, en zo houdt het eenmanssysteem zichzelf in stand. Het is ook bijna onmogelijk om de innerlijke podiumnoodzaak met iemand te delen, of het moet met familie zijn, zoals Kommil Foo, Kamps & Kamps of De Nieuwe Snaar.
En waarom zijn het bijna allemaal mannen op het cabaretpodium? Naast de dubieuze cliché-verklaringen (mannen zijn agressiever, hebben een grotere mond en hebben nou eenmaal een beter ontwikkeld gevoel voor humor) gaat misschien wel de meest interessante theorie over dit raadsel uit van een wezenlijk verschil tussen mannen en vrouwen. Mannen zitten in een luxe positie om het leven te bevragen, terwijl vrouwen het zich niet kunnen permitteren om zich al te kritisch over de grote zaken van het leven uit te laten, want een vrouw geeft het leven en daar moet ze zorg voor dragen.
Hoe het ook zij, vrouwen vormen een bescheiden minderheid in het cabaretgilde. In 2010 werd het beeld enigszins gecorrigeerd: Paulien Cornelisse won de Neerlands Hoop en Claudia de Breij de Poelifinario.
Een andere opmerkelijk verschijnsel is de invasie der Vlamingen. De zwaar bevochten onafhankelijkheid in 1839 was blijkbaar niet voldoende. De Nederlandse theaters waren natuurlijk al eerder open gegaan voor Kommil Foo, De Nieuwe Snaar, Urbanus en een paar bizarre producties van Kamagurka. Maar onder leiding van Wim Helsen, die in 2003 genomineerd werd voor de Neerlands Hoop, die hij in 2004 won met het programma Heden Soep, en die in 2006 genomineerd werd voor de Poelifinario, die hij in 2009 won met Het Uur van de Prutser, hebben de Belgen hun bovenburen echt teruggepakt op Neerlands meest herkenbare culturele terrein. Ze drongen een aantal jaren lang door tot bijna elke finale van elk festival met een veelal absurdistische voorstelling. De katholieke Belgen hebben geen last gehad van moraliserende dominees, dus daar is ook hun vorm van humor niet door besmet, eh.. beïnvloed geraakt. Maar waar achter het absurdisme van Wim Helsen altijd wel een maatschappelijk idee te ontwaren valt, blijven de meeste Vlaamse absurdisten toch in een stijltje van voorspelbare onvoorspelbaarheid vol taalkundige botsingen hangen dat redelijk snel gaat vervelen. Die Vlaamse hausse lijkt alweer voorbij, ook al is Helsen natuurlijk wel een blijvertje. Absurdisme met een diepere laag wordt trouwens ook in Nederland gemaakt, bijvoorbeeld door Droog Brood.

Is de glorietijd van het cabaret voorbij?

Cabaret leek lange tijd een onaantastbaar theatergenre. De zalen zaten vol, zowel voor de gearriveerde ster als voor de winnaar van Leiden of Rotterdam. Impresario’s liepen bij wijze van spreken ‘s avonds al direct de kleedkamers in om een winnaar van een festival in hun stal op te nemen. Die tijd is voorbij. De stallen zijn vol. Daarbij komt nog dat een aantal grote cabaretiers, zoals Theo Maassen en Najib Amhali, hun zaken laten behartigen door familie of een ander persoon die dichtbij staat en betrouwbaar is. Als deze kurken waar impresariaten op drijven verdwijnen, is er ook minder geld om in onbekend talent te investeren. Moneymakers die wel blijven nemen regelmatig een sabbatical om even bij te tanken. Dat betekent natuurlijk inkomstendaling voor het impresariaat.
Ook aan de andere kant van het cabaretbedrijf spelen financiële problemen. In ruil voor subsidie eisen de wethouders van financiën en cultuur een positief bedrijfsresultaat van de theaterdirecteuren, die daardoor minder geneigd zijn om risico’s te nemen met onbekend talent. Maar ook voor een aantal grote namen lopen de zalen niet meer automatisch vol. Veel theaterdirecteuren hebben tegenwoordig een managementopleiding achter de rug, de selfmade man met theater in zijn bloed wordt zeldzamer.
Daarmee lijkt een probleem te worden opgelost, namelijk dat er te veel cabaret zou zijn. Kees Prins smeekte in zijn Cabaretlezing bij de uitreiking van de cabaretprijzen in 2009 zelfs om een cabaretloze dag, of een cabaretloze week, of nog beter een cabaretloze vijf jaar. Prins ergerde zich in 2009 aan ‘die tsunami aan cabaret en cabaretiers die nu al tien jaar onverminderd voortraast en groeit als onkruid waar geen glyfosaat tegen gewassen is en die de weegschaal van het aanbod van de podiumkunsten vervaarlijk laat doorslaan naar slapte en gemakzucht.’
Het is trouwens maar de vraag of het enorme succes van het cabaret in het theater, op radio en televisie, en in de columns van de kranten en tijdschriften een probleem kan worden genoemd. Uiteindelijk zullen de zwakken toch door de mand vallen. Het publiek is niet debiel.
Dat zag Prins anders. Er moest eigenlijk van hogerhand worden ingegrepen. In zo’n cabaretloos tijdperk zouden volgens hem de theaterdirecteuren ook weer gewoon hun best gaan doen om gewaagd en tegendraads te programmeren. Want, zo stelt Prins, theaterdirecteuren moeten zich ten doel stellen de bezoekers van hun theater op te voeden en zij moeten hun best doen om juist voor die programma’s die het minst aanspreken de zalen vol te krijgen.
Het lijkt alsof de inzakkende economie en de bezuinigingen die dat tot gevolg heeft het probleem van het overaanbod aan cabaret heeft opgelost. Maar de financiële problemen creëren weer een nieuw probleem, namelijk dat de ontluikende talenten te weinig vlieguren kunnen maken om te groeien en rijpen en dat dreigt uiteindelijk het algemene niveau van het cabaret onderuit te halen.
Zijn dat allemaal onoverkomelijke problemen? Welnee. Cabaret wordt doorgaans gemaakt door mensen die gedreven zijn, die bereid zijn een risico te nemen en de begaande paden te verlaten. Die zullen zich dus ook niet laten ontmoedigen als de economie even tegen zit waardoor ze niet direct miljonair kunnen worden, zoals hun grote voorbeeld is. Dus over tien jaar vieren we gewoon weer een feestje en zal het lijstje met de twintig winnaars van de tien jaar die dan achter ons liggen ongetwijfeld indrukwekkend zijn.