‘HET BESTE POPONDERDAK VAN AMSTERDAM.’


Geplaatst in Theaterreportages/interviews op . Gepubliceerd in: De Krant van Carr‚ nr 4 september 2012

Met de Ziggo Dome (17.000 plaatsen) heeft Amsterdam er weer een stevige concertzaal bij. Als artiesten (en hun management!) voor het megapubliek en dus het grote geld gaan (Heineken Musical Hall, de Arena) dan is er inmiddels keuze zat in de hoofdstad. Wil de artiest daarentegen dat hij ook nog zicht- en voelbaar is, dan blijft Carré toch de meeste geschikte grote huiskamer. Don McClean, Randy Newman, Leo Kottke, Patricia Kaas en Ryan Adams horen in Carré. In het jubileumjaar wordt het podium vrijgemaakt voor vele muzikale groten der aarde.
Tot 1973 gold Carré niet echt als een poppodium. De concerten van The Supremes (1964), Tom Jones (1971) en The Doors (1972, zonder de overleden Jim Morrison) waren uitzonderingen. Maar directeur Guus Oster, die in mei 1973 de plotseling overleden Karel Wunnink was opgevolgd, ging met veel enthousiasme in op het voorstel van popimpresariaat Mojo om Carré als popzaal te gebruiken.
Mariëtte Wolf schrijft in haar Carré-jubileumboek Een plek om lief te hebben dat het Concertgebouw is afgevallen als popzaal omdat er strenge regels gelden na enkele vervelende ervaringen met het publiek en omdat de volumeknop niet voluit kan in de chique Concertgebouwbuurt. Oster, die zelf geen groot fan is van popmuziek, ziet geen bezwaar op dat punt voor Carré. Het theater staat vrijwel elke maandag leeg en het kan de extra inkomsten goed gebruiken. Ook maakt een nieuw en jong publiek op deze manier kennis met Carré.
Het openingsconcert onder Oster in 1974 is geen succes. De grillige Van Morrisson loopt na drie kwartier het podium af omdat de fotografen het fotoverbod negeren. Na een knallend dubbelconcert van Lou Reed in datzelfde jaar geldt Carré naar de mening van Mojo als ‘het beste poponderdak van Amsterdam.’ De concerten zijn bijna allemaal uitverkocht en de sfeer wordt er niet slechter door als er pas muziek wordt gemaakt na de reguliere avondvoorstelling.
Carré maakt het de artiesten behoorlijk naar de zin. Zo wenst Marlène Dietrich in 1975 geen trappen te lopen als ze naar het toneel wandelt. Zij is namelijk kort geleden in de Verenigde Staten in haar nauwsluitende japon in de orkestbak getuimeld. Daarom wordt voor haar een speciale kleedkamer naast het toneel gebouwd, zodat ze gelijkvloers het podium op kan schrijden. In het boek van Mariëtte Wolf lezen we dat directeur Guus Oster er na afloop van het concert absoluut geen spijt van heeft gehad dat hij op de eisen van Marlène is ingegaan: ‘En toen kuste die vrouw op wie ik als 18-jarige jongen zo vreselijk verliefd ben geweest, mij eerst op het voorhoofd en daarna op beide wangen! Zalig vond ik dat. Alleen dacht ik nog gauw: dat had me veertig jaar eerder moeten gebeuren.’
Zulke tamelijk overdreven contractuele eisen zullen de artiesten in het jubileumjaar van Carré niet stellen, ook al zitten er giganten bij met een glorieus verleden en een nog immer indrukwekkend heden, zoals Petula Clark en Don McClean. Voor veel Amerikanen betekende de hit Vincent van deze country-folk zanger de eerste kennismaking met het werk van Vincent van Gogh. Zijn Carré concert staat in het teken van het veertigjarig jubileum van zijn andere grote hit American Pie.
De verscheidenheid van de concerten dit feestseizoen is enorm: van de electronic dance music van Basement Jaxx en de bonte kleuren van Kyteman, via de zwoele fado van Mariza en de chansons van Patricia Kaas naar de blanke soul van Paul Carrack. Welkom in de Poptempel aan de Amstel.