Het rijtjeshuis aan de noordelijke rand van Amsterdam staat in brand. Een ontplofte gasleiding, onvoorzichtige kinderen, wie zal het zeggen. Als een stoere en liefhebbende echtgenoot en vader heeft Vic van de Reijt ervoor gezorgd dat zijn vrouw en twee dochters in veiligheid zijn gebracht. Ondanks de waarschuwing van de brandweer gaat Van de Reijt ervan uit dat hij tijd heeft om nog één keer het brandende pand binnen te gaan om iets van zijn bezittingen te redden.
Hij rent naar zijn Willem Elsschot-plankje en grist Het Dwaallicht voor de vlammen weg, een unieke uitgave waar maar twee exemplaren van zijn. Dan stopt hij snel de eerste druk van Villa des Roses onder zijn jas en natuurlijk Lijmen, de gebonden editie waar maar 200 exemplaren van zijn gedrukt. Dan snelt hij hijgend en hoestend naar buiten. Vreselijk jammer van die duizenden nederlandstalige singles, zijn grote Carmiggelt verzameling, en al die jaren zestig poptijdschriften. De grootste schat is gered.
Het is een nachtmerriescenario, maar Van de Reijt hoeft er geen seconde over na te denken wat hij in zo’n rampsituatie zou doen. Als uitgever en voormalig docent Nederlands heeft hij veel fraais gelezen, maar Elsschot is voor hem de top. ‘Je kan vanaf elke bladzijde in zijn verzameld werk beginnen. Elke zin is raak. Door zijn helderheid, melancholie en humor is hij de grootste. Heel weinig schrijvers in Nederland doen aan zelfspot zoals hij dat doet.’ Elsschot-kenner Van de Reijt heeft na minutieus onderzoek de brieven van zijn Belgische literaire held verzameld en tot een smaakvol uitgegeven alternatieve autobiografie gevormd.
Ongeveer twintig jaar geleden stapte Van de Reijt onvrijwillig uit het onderwijs. Weggesaneerd door de Amsterdamse D66 wethouder van cultuur Wolfensperger, die er ook nog een dag in de week onderwijs bij deed.
Als part-time redacteur bij Bert Bakker was hij al enigszins bekend geraakt in de uitgeverswereld. Na deze springplank werd hij hoofdredacteur bij Nijgh & Van Ditmar. Onder zijn leiding heeft die uitgeverij zich ontwikkeld tot de beschermer van het Nederlandse amusements-cultuurgoed: light verse, cabaret, het Nederlandse lied. Tekstdichters als Ivo de Wijs, Drs. P, Lennaert Nijgh en Raymond van het Groenewoud zijn prachtig uitgegeven in de Pluche-reeks. Volgens Van de Reijt kan hun werk wedijveren met de beste literatuur, maar zij vertegenwoordigen een genre dat tot voor kort door de serieuze literatuurkenners met de nek werd aangekeken.
Van de Reijt verzamelt al vanaf zijn jeugd in Breda nederlandstalige singles. Degelijk vinyl, 45 toeren. Opgegroeid met de muziek van Peter Koelewijn, Ja Zuster Nee Zuster en Helga: Jouw handen toveren vlammetjes op m’n vel. Zijn collectie was een verdachte hobby in intellectuele kringen. Het was bijna een opluchting toen hij in 1976 het concert Hoezo jeugdsentiment? bijwoonde van Bram Vermeulen en Freek de Jonge. Liefdevol zongen ze nummers als Peter (Sweet Sixteen), Katinka (Spelbrekers) en Waar gaan wij naar toe na onze dood? (Cornelis Vreeswijk). Maar er bleek nog heel wat werk te verzetten voordat dit repertoire op juiste waarde werd geschat. Van de Reijt stelde de liedbundels Toen wij van Rotterdam vertrokken en Ik ben blij dat ik je niet vergeten ben samen en publiceerde in Het Parool zijn Top 100 van nederlandstalige singles en De nederlandstalige cover Top-100. In de afgeladen Amsterdamse poptempel Paradiso werden de nummers door een uitzinnig publiek meegezongen.
In zijn werkkamer aan de Amsterdamse Singel – in hetzelfde pand zijn ook de uitgeverijen Leopold en Querido gehuisvest – legt Van de Reijt zijn uitgeversfilosofie uit. ‘Je moet de lichte dingen zwaar nemen en de zware dingen licht. Als je de zware dingen zwaar gaat nemen krijg je een boekenprogramma als dat van Michael Zeeman. Als ik de conferences van het Nederlandse cabaret in boekvorm uitgeef, dan zorg ik er voor dat er een duidelijke verantwoording bij zit, doorverwijzingen naar de platen, registers, en biografieën van de tekstdichters. Op het grensgebied van licht en zwaar ontstaan de mooiste boeken. Veel van de literatuur die hier verschijnt heeft ook een lichte toets.’
Een van de schrijvers die aan dat criterium voldoet is Arnon Grunberg, een ontdekking van Van de Reijt. ‘Ik had hem ontmoet in Frankfurt op de boekenbeurs. Hij had net een erfenis gehad van zijn vader en liep daar als kleine uitgever rond om titels te kopen. Ik gaf hem mijn kaartje met de woorden: “Mocht je ooit in problemen komen, weet me te vinden.” Kort daarna kreeg ik een aardig briefje: “Geachte heer Van de Reijt, ik verkies het om met u in contact te komen voordat ik problemen heb.” We hebben wat met elkaar gegeten en gedronken, en ik merkte dat dat wonderlijke baasje prachtig kon vertellen. Ik heb hem ertoe aangezet om zijn belevenissen op te schrijven.’
Dat werd Blauwe Maandagen, bekend van menig boekenlijst op de middelbare school. Het begin van een succesreeks. Grunberg is inmiddels overgestapt naar een andere uitgever. Net als Kees van Beijnum, die ook groot is geworden bij Van de Reijt. ‘Als de uitgever zijn werk goed doet verwacht je wel loyaliteit van de auteur. Vroeger had je de tijd om in een auteur te investeren. Het is nu net als bij het moderne voetbal. Het grote talent van de jeugdopleiding zal na een paar jaar in het eerste elftal van Ajax kijken of hij in Barcelona meer kan verdienen. Het vedettegedrag neemt toe, ook bij mindere schrijvers. Er is sprake van een algehele verharding in de uitgeverswereld, naar analogie van Amerika. Agenten
krijgen steeds meer macht en spelen uitgevers tegen elkaar uit om hoge voorschotten voor auteurs los te krijgen.’
Van de Reijt heeft al meerdere keren een mooie slag weten te slaan op de internationale markt, zoals de indrukwekkende nederlandse uitgave van The Beatles Anthology. Toch houdt hij er niet zo van om hapklare brokken op de Frankfurter Buchmesse te kopen. ‘Ik ben een makelaar in talent, een creërende uitgever, die met de auteur van manuscript tot boek werkt. In mijn contact met de schrijver geef ik eigenlijk individueel onderwijs. Met een hele goede leerling ben ik nu een uitgebreid opstel aan het bespreken. Dat had ik vroeger ook graag gewild, maar toen zaten er 25 andere leerlingen bij.
‘Die massaliteit in het onderwijs vond ik vreselijk. In de jaren tachtig werden de klassen steeds groter. Er stonden 30 kleine bankjes waar 32 van die hele grote HAVO-4 leerlingen in moesten. Dan moest je met stemverheffing lesgeven. In het begin liep het stroef. Ik wilde niet zo’n hork zijn die ik zelf voor de klas had gehad. Laat ik zeggen dat er heel wat toegestaan was in mijn les, wat mijn autoriteit niet bevorderde. Toen kwam Van Kemenade met zijn dwaze ideeën over de middenschool. De pedagoochelaars van toen zagen frontaal lesgeven helemaal niet meer zitten. Er moest gedifferentieerd worden. Het draaide allemaal om ‘Zoek het zelf maar op’ en ‘Wat vind je er zelf van?’ Dat lijkt een interessante opdracht en vraag, maar het leidt tot niets. Kinderen willen een mooi verhaal horen. Verhalende schrijvers zijn niet voor niets zo populair. Dat is de ware kennisoverdracht. Met een goed verhaal kan een docent de verveling van die 50 minuten doorbreken. Dat wordt door de Tweede Fase de nek omgedraaid.’