Nette Haagse heer en ADO hooligan


Geplaatst in Theaterreportages/interviews op . Gepubliceerd in: de Volkskrant

Paul van Vliet slaat met één klap een boe-roeper knock out

In de polder is hij toch altijd een vreemde gebleven. Vier kilometer buiten Breukelen, tussen de boerderijen werd het wel erg stil. Dus gaat Paul van Vliet terug naar Den Haag. ‘Toen ik het druk had en door het land trok, vond ik het plezierig om de poort dicht te trekken en me af te sluiten. Mijn beroep heeft veel hectiek en veel gedoe. Verder vond ik dat ik niet alleen aan Den Haag behoorde, maar aan heel Nederland, dus was het logisch om midden in het land te wonen.’
Paul van Vliet is in 1935 in Den Haag geboren en in de Hofstad opgegroeid, zijn theatertje Pepijn staat in de binnenstad van Den Haag, zijn materiaal is grotendeels ontstaan tijdens wandelingen langs het strand van Scheveningen en draagt een heel nadrukkelijk Haags stempel. Met andere woorden: Paul van Vliet is Den Haag.
Op het eerste gezicht ziet men de rijzige cabaretier als een netjes opgevoede, afgestudeerde Haagse heer. ‘Ik heb een melancholieke kant die aansluit bij het Couperiaanse Den Haag. Die sfeer hangt nog steeds bij het Voorhout. Ik ben blij daar weer terug te keren. De Schouwburg, de Kloosterkerk, het stadhuis en de kroegen…dat is mijn Den Haag.’Daarnaast schuilt er ook een ADO-hooligan in hem, een rebelse straatvechter. ‘Ik kan ontzettend driftig worden, maar ik heb inmiddels geleerd om die drift te beheersen. Mijn eerste reactie bij een vechtpartij is tussenbeide komen, maar dat doe ik niet meer.
Vorig jaar vierde Paul van Vliet zijn vijftigjarig jubileum. Hij laat zijn carrière in 1959 beginnen als hij met het Leidsch Studenten Cabaret in de Leidse Schouwburg tijdens de opening van het academisch jaar mag invallen, omdat het geplande toneelstuk is afgelast. Dankzij de professionele aanpak van zijn manager Ben Essing, die The Beatles naar Nederland heeft gehaald, breken de beginnende studenten-cabaretiers echt door. De groep haalt het Polygoonjournaal en Essing zorgt ervoor dat in winkeletalages in alle plaatsen waar zij spelen aandacht aan het gezelschap wordt besteed. Van Vliet krijgt in de gaten dat hij zich terecht niet heeft laten verleiden tot journalistiek of advocatuur. Hij is cabaretier. Vijf jaar later opent hij het vestzaktheatertje Pepijn en heeft hij vaste grond onder de voeten.
Tussen alle arbeid door heeft Van Vliet constant een oogje gehouden op zijn kind, het kleine Pepijn, waar cabaretbeginnelingen naar hartenlust kunnen experimenteren en gearriveerde cabaretiers inspeelvoorstellingen geven. Als gemeentebezuinigingen in 1993 het theater de nek om dreigen te draaien komt hij samen met Youp van ’t Hek in actie. De ‘reddingsvoorstelling’ is daarna een jaarlijks terugkerend feest geworden.

Nu, in 2010 ontvangt Paul van Vliet de Blijvend Applaus Prijs voor zijn gehele oeuvre. De prijs is een waardering voor zijn uitgebreide en veelzijdige oeuvre, dat niet alleen een aantal onvergetelijke types heeft opgeleverd, zoals Majoor Kees en Bram van de Commune, maar ook wonderschone liedjes als De zee en Meisjes van dertien. Hij is er als cabaretier in geslaagd om meerdere generaties publiek aan zich te binden.
Het Parool noemt hem Oranje Paultje en in het Kerstrapport van journalist Peter van Bueren krijgt hij in 1968 een vijf voor mentaliteit. Voor republikeins Nederland is het ongehoord: cabaretier Paul van Vliet treedt in 1966 op voor het toekomstige echtpaar Prinses Beatrix en Prins Claus.
Toch heeft het niemand kunnen verrassen. Cabaretgezelschappen als Lurelei en Sieto Hovings Tingel-Tangel doen geen moeite hun anti-Oranje gevoelens te verbergen. Maar dat is niet de aard van de cabaretgroepen die Van Vliet leidt: het Leidsch Studentencabaret (1958-1961) en Cabaret PePijn (1964-1971). Daar heersen mildheid en zachtmoedigheid.
Aan het eind van de roerige jaren zestig wil Van Vliets toenmalige echtgenote Liselore Gerritsen wèl meer scherpte en venijn in de programma’s van PePijn stoppen. Het gezelschap wordt opgeheven en de twee gaan artistiek, en later ook privé, hun eigen weg. Gerritsen kiest voor een carrière als dichteres-chansonnière met kleinschalige programma’s; Van Vliet wordt entertainer en zoekt het grote publiek op met zijn one-man-shows.
Eind jaren negentig komt Van Vliet met een ‘spijtbus’ op het podium. De bezoekers kunnen aangeven waar ze spijt van hebben. Ook Van Vliet zegt spijt te hebben. Spijt van het risicoloze van zijn programma’s. Later zegt hij over die voorstelling: ‘Die spijt heb ik nu niet meer. Het was toen onder de invloed van de tijd. Het klopt, met PePijn hebben we geen potten gebroken en geen revolutie gepredikt. Maar ik heb me als solist zeker niet risicoloos of vrijblijvend opgesteld. Ik heb altijd persoonlijk en subtiel maatschappelijk engagement getoond, ook al is het niet zo politiek duidelijk als Herman van Veen of Youp. Maar zo zit ik politiek in elkaar. Niet extreem: ik zweef eigenlijk altijd beschaafd tussen de PvdA en D66.’
Hoewel Cabaret PePijn (‘een beetje pep en een beetje pijn’) pas in 1971 officieel wordt ontbonden, treedt Van Vliet vanaf de zomer van 1970 al solo op. In het Scheveningse Kurhaus brengt hij dat jaar zijn zomerprogramma Een avond aan zee met Paul van Vliet. Hij neemt een aantal nummers mee uit het laatste PePijn-programma Opus IV, zoals Bram uit de commune, en zijn bekendste lied, Meisjes van dertien.

Meisjes van dertien, niet zo gelukkig;
meisjes van dertien, er net tussenin.
Te groot voor de poppen, te groot voor de merels;
te klein voor de liefde, te klein voor de kerels.
Nog nergens een vrouw, ja, van boven voorzichtig,
maar verder nog nergens, nog te dun en te spichtig.
Meisjes van dertien, droom er maar van;
meisjes van dertien, giechel maar an!

Van alles typetjes die Van Vliet heeft gemaakt staat Bram van de Commune het dichtst bij hemzelf: ‘Ik ben zelf ook een sukkel en loop in zeven sloten tegelijk. Ik schat dingen verkeerd in. Als ik van de ene naar de andere stoel loop zie ik niet dat er een tafel tussen staat. Ik weet wel heel goed waar ik naartoe wil. Ik heb heel veel blessures gehad en zit onder de littekens. Ik ben een optimistische pessimist, net als Bram. Hij weet dat het leven niet fantastisch is, maar hij heeft een vrolijkheid waardoor hij over de zwarte kant van het leven speelt. Die neiging heb ik ook altijd gehad, ook al durf ik de zwarte kant nu toch wat makelijker te laten zien.
‘Om Bram is het aller-hardst gelachen. Hij kon echt op hol slaan. Ik ben niet zo’n improvisator, maar als Bram kon ik het wel. Er zijn avonden geweest, dat ik in een trance raakte, vooral in de oude Kurzaal. Dat waren sensationele avonden. Majoor Kees was een goede tweede. Die heeft ook veel lawaai veroorzaakt. Dat harde brullen, dat doorlachen is zo leuk. Je hoorde het bij André van Duin en Toon. Het gebeurt niet zo veel meer. Het cabaret is sneller geworden en de lach wordt veel meer afgekapt.’

Vanaf 1971 maakt Paul van Vliet een kleine dozijn Nederlandse en vier Engelstalige one-man-shows (tussen 1973 en 1986), met altijd veel aandacht voor muziek, geluidstechniek en belichting. ‘Mijn Engelstalige loopbaan begon met een optreden op een Harttransplantatiecongres in Scheveningen. Met dat materiaal ging ik naar het buitenland, maar ik speelde ook voor toeristen in Amsterdam. Die tournees door Engeland en de VS heb ik altijd buiten de Nederlandse publiciteit gehouden, vanwege de Broadway-mislukking van Toon Hermans en Freek de Jonge. Als het misgaat staat het namelijk op de voorpagina. Daarom heeft men in Nederland niets gemerkt van een vreselijke avond in een singles club in New York, toen een man schreeuwde: ‘Let’s go folks, this man is not funny.’
Van Vliet heeft de Engelse shows als een hobby beschouwd. Al snel gaf de cabaretier de ambitie op om in het buitenland door te breken. ‘Je moet er gaan wonen om de taal en de mentaliteit goed te kennen. Amerikanen en Engelsen weten niets van Nederland en zijn ook niet open. Alles wat over Nederland gaat kun je dus schrappen. Alle komische types zijn mislukt, en die waren juist de steunpilaren van mijn show. Het geheim van een goed nummer is de herkenning. De boer die de stadsbewoners in de maling neemt en Majoor Kees, die inspeelt op de democratisering van het Nederlandse leger werken hier wel en niet in het buitenland. Ik moest het in mijn Engelse shows hebben van de algemeen menselijke ideeën en de universele liedjes zoals De Zee:

The sea spoke up that afternoon
And said: All will be over soon
So often I am wondering if people know, she said
About the years of weariness and suffering I have had
There are days that I’m choked with the waste of the land;
There are days that I feel that the end is at hand.
That’s what the sea said – and she wasn’t even trying
To hide from me that she was slowly dying.

Eind 1992 moet Paul van Vliet zijn tournee plotseling afbreken omdat hij een niertumor heeft. Na een spoedoperatie is hij een half jaar later alweer in het theater. Joop van den Ende vraagt Paul van Vliet voor de hoofdrol van Professor Henry Higgins in een nieuwe opvoering van My Fair Lady. Wim Sonneveld bleef een generatie eerder in zijn rol toch net iets te veel cabaretier, Paul van Vliet ìs de gedistingeerde Higgins.
Ook al wordt de draad weer opgepikt, het is ook tijd voor bezinning. Het lijf heeft het altijd gedaan, ondanks de enorme druk van constant schrijven, spelen en zakelijke beslommeringen. Maar nu heeft de machine toch gehaperd, een belangrijk signaal. Niet geheel toevallig komt in die tijd Unicef, het kinderfonds van de Verenigde Naties in beeld. Alles komt dan samen: het besef van eigen kwetsbaarheid, de behoefte aan iets anders, een verdieping in het leven, het verlangen naar meer privéleven en meer variatie in het werk. Als Ambassadeur van Unicef heeft Van Vliet veel geld opgehaald door verhoogde entreebewijzen voor zijn shows en heeft hij vele reizen gemaakt. Vooral de reis naar Eritrea, na de oorlog met Ethiopië, was indrukwekkend. In het boek In optocht door de tijd zegt Van Vliet daarover: ‘Ik rook in dat verwoeste land het Bezuidenhout van na de bombardementen: granaten en bommen geven puin een hele speciale geur. Dat was een schok. Ik blijf voor altijd een oorlogskind.’

Met zo’n indrukwekkende loopbaan was er voor de jury van de Blijvend Applaus Prijs geen beraad nodig dat doorliep tot in de kleine nachtelijke uurtjes. Deze kleinkunstgrootheid verdient het om geëerd te worden. Ofschoon Paul van Vliet met plezier de Blijvend Applaus Prijs aanvaardt, wil hij de prijs zeker niet zien als het einde van zijn loopbaan. ‘Soms voel ik mijn leeftijd, maar mijn beroep houdt me ook jong. Als je wilt blijven schrijven, moet je opletten wat er in je omgeving gebeurt en tussen de mensen blijven.
‘Veel van mijn vrienden zijn dood of hebben klachten. Ik wil die gedachten niet ontkennen, het hoort bij het leven. Vroeger gold voor mij dat de show altijd door moest gaan. Ik heb wel met 39.8 op het toneel gestaan, en tijdens een van de voorstellingen van My Fair Lady stond de dokter in de coulissen, klaar om in te grijpen met de injectiespuit om me verder te helpen. Nu relativeer ik veel meer. De flauwekul en de pretenties heb ik weggesneden. Het grote verschil met vroeger is dat het leven niet meer oeverloos is. De toekomst is afzienbaar geworden. Er is wel een zekere zorgelijkheid over me gekomen. Heb ik wel genoeg gespaard? Wat moet ik als ik alleen achter blijf? Ga ik wel waardig de oude dag in?
‘Vroeger plande ik minstens twee seizoenen vooruit. Dat heb ik na 2004 niet meer gedaan. De agenda werd invulbaar. Maar ik ga nog steeds met gedrevenheid op pad, zoals met de voorstelling Liefdesbrieven met Anne-Will Blankers. Op het podium voel ik me het meest compleet, daar functioneer ik optimaal. Ik leef als ik speel, dat merk ik vooral nu ik minder speel. Maar nee, afgelopen is het nog zeker niet. Ik heb nog wel wat te vertellen. Over de humanitaire aspecten van het ouder worden. Ik hoop wel dat ik zelf goed in de gaten heb wanneer ik moet stoppen. Want als je omgeving het zegt is het te laat.’

Dit artikel is afgedrukt in het programmaboekje van Blijvend Applaus 2010. In oktober 2010 werd aan Paul van Vliet de Blijvend Applaus-prijs uitgereikt in De Kleine Komedie Amsterdam

-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Eind jaren zestig kreeg Paul van Vliet op zijn Kerstrapport een 5 voor mentaliteit van journalist Peter van Bueren. Optreden voor het koninklijk huis kon echt niet, en de teksten vond de schoolmeester ook maar slappe thee. Paul van Vliet (dit jaar 75 jaar geworden) blinkt inderdaad niet uit in vlijmscherpe, cynische teksten waarin de foute machthebbers genadeloos worden gehekeld. De sterke man (over de xenofobe populist Hans Janmaat) vormt een uitzondering in zijn repertoire. Maar het tekstboek Ik drink op de mensen, die de lange carrière van Van Vliet recht doet, laat wel zien dat de Haagse cabaretier een scherp oog had voor maatschappelijke trends, die hij van literair hoogstaand, mild ironisch commentaar voorzag. Liedjes als Pappa is blijven hangen aan de sixties, en Meisjes van dertig (een vervolg op het lieflijke Meisjes van dertien) zijn perfecte illustraties bij een sociologisch-historisch overzicht van het naoorlogse Nederland. De veranderingen in Nederland zijn ook te meten aan de reacties van het publiek. Terwijl het land in 1964 nog te klein was toen in het televisieprogramma Zo is het toevallig ook nog eens een keer de televisie de nieuwe religie werd genoemd, zorgde zeven jaar later Van Vliets minstens zo felle De Heilige Kuip, waarin voetbal en godsdienst op één lijn werden gezet voor geen enkele rimpeling.
De jaren zeventig vormen het gouden tijdperk voor Van Vliet. Met zijn typetjes als Bram van de Commune en Majoor Kees kreeg hij het publiek aan het schaterlachen, en met verfijnde nummers als De Zee kreeg hij de zaal weer muisstil: ‘De zee heeft me verteld dat zij zo moe is. Zij zei dat zij er zeer beroerd aan toe is.’ Het behoort nog steeds in de top 5 van de allermooiste Nederlandse kleinkunstliedjes.
****
Paul van Vliet: Ik drink op de mensen. Met cd. Samenstelling en inleiding: Kick van der Veer en Jaap Bakker;
Nijgh & Van Ditmar; 312 pagina’s; € 29,95; ISBN 9789038893655

-o-o-o-o-o-o-

Paul van Vliet:
Nette Haagse heer en ADO-hooligan

(dit artikel is verschenen in Ons Erfdeel)

Op het eerste gezicht ziet men de rijzige cabaretier Paul van Vliet als een netjes opgevoede, afgestudeerde (jurist natuurlijk) Haagse heer. Van Vliet is in 1935 in Den Haag geboren en opgegroeid, zijn theatertje Pepijn staat in de binnenstad van Den Haag, zijn materiaal is grotendeels ontstaan tijdens wandelingen langs het strand van Scheveningen en draagt een heel nadrukkelijk Haags stempel. Met andere woorden: Paul van Vliet is Den Haag. Hij heeft een melancholieke kant die aansluit bij het Couperiaanse Den Haag. Die sfeer hangt nog steeds bij het statige Voorhout, en die horen we terug in zijn ode aan Den Haag, ‘waar de wijzen in ’s lands dienst vergrijzen’:

Den Haag met je standen en rangen
Den Haag met de geur van een Indisch pension
Je kunt je karakter in één woordje vangen
In dat iets afgemetene
Beetje gespletene
Ook wat beschetene woordje: pardon

Daarnaast schuilt er ook een hooligan in hem, die zijn plaats wel zou weten te vinden in het rumoerige supportersvak van voetbalclub ADO: een rebelse straatvechter, die slaags raakte met zijn vader, de leraren en de politie. Hij werd als onhandelbare jongen uit huis geplaatst, en als oververhitte cabaretier sloeg hij een boeroeper in het publiek met één klap knock out. Inmiddels heeft hij geleerd zijn drift te beheersen, maar een gezapige oude man zal hij nooit worden, al wordt hij honderd.
2010 is een jubeljaar geworden voor Van Vliet. De cabaretier ontving in Nederland de Blijvend Applaus Prijs voor zijn gehele oeuvre. De prijs is een waardering voor zijn uitgebreide en veelzijdige oeuvre, dat niet alleen een aantal onvergetelijke types heeft opgeleverd, zoals Majoor Kees en Bram van de Commune, maar ook wonderschone liedjes als De zee en Veilig achterop (bij vader op de fiets). Hij is er als cabaretier in geslaagd om meerdere generaties publiek aan zich te binden. En ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag verscheen het tekstboek Ik drink op de mensen.

Vorig jaar vierde Paul van Vliet zijn vijftigjarig jubileum. Hij laat zijn carrière in 1959 beginnen als hij met het Leidsch Studenten Cabaret in de Leidse Schouwburg tijdens de opening van het academisch jaar mag invallen, omdat het geplande toneelstuk is afgelast. Van Vliet krijgt in de gaten dat hij zich terecht niet heeft laten verleiden tot journalistiek of advocatuur. Hij is cabaretier. Vijf jaar later opent hij het vestzaktheatertje Pepijn en heeft hij vaste grond onder de voeten.
Dagblad Het Parool noemde hem Oranje Paultje en de invloedrijke journalist Peter van Bueren gaf hem in 1968 een vijf voor mentaliteit. Voor republikeins Nederland was het ongehoord: cabaretier Paul van Vliet trad in 1966 op voor het toekomstige echtpaar Prinses Beatrix en Prins Claus.
Toch heeft het niemand kunnen verrassen. Cabaretgezelschappen als Lurelei en Sieto Hovings Tingel-Tangel doen geen moeite hun anti-Oranje gevoelens te verbergen. Maar dat is niet de aard van de cabaretgroepen die Van Vliet leidt: het Leidsch Studentencabaret (1958-1961) en Cabaret PePijn (‘een beetje pep en een beetje pijn’) (1964-1971). Daar heersen mildheid en zachtmoedigheid. Aan het eind van de roerige jaren zestig wil Van Vliets toenmalige echtgenote Liselore Gerritsen wèl meer scherpte en venijn in de programma’s van PePijn stoppen. Het gezelschap wordt opgeheven en Van Vliet wordt entertainer en zoekt het grote publiek op met zijn one-man-shows.
In het Scheveningse Kurhaus brengt hij zijn zomerprogramma Een avond aan zee met Paul van Vliet. Hij neemt een aantal nummers mee uit het laatste PePijn-programma Opus IV, zoals Bram uit de commune, en zijn bekendste lied, Meisjes van dertien.

Meisjes van dertien, niet zo gelukkig;
meisjes van dertien, er net tussenin.
Te groot voor de poppen, te groot voor de merels;
te klein voor de liefde, te klein voor de kerels.
Nog nergens een vrouw, ja, van boven voorzichtig,
maar verder nog nergens, nog te dun en te spichtig.
Meisjes van dertien, droom er maar van;
meisjes van dertien, giechel maar an!

Paul van Vliet maakt een kleine dozijn Nederlandse en vier Engelstalige one-man-shows (tussen 1973 en 1986), die hij echter altijd als een hobby heeft beschouwd. Eind 1992 moet Van Vliet zijn tournee plotseling afbreken omdat hij een niertumor heeft. Na een spoedoperatie is hij een half jaar later alweer in het theater. Producent Joop van den Ende vraagt de cabaretier voor de hoofdrol van Professor Henry Higgins in een nieuwe opvoering van My Fair Lady. Paul van Vliet staat als een perfecte gedistingeerde taalgeleerde tegenover Eliza, de Vlaamse Vera Mann.
Ook al wordt de draad weer opgepikt, het is ook tijd voor bezinning. Het lijf heeft het altijd gedaan, ondanks de enorme druk van constant schrijven, spelen en zakelijke beslommeringen. Maar nu heeft de machine toch gehaperd, een belangrijk signaal. Niet geheel toevallig komt in die tijd Unicef, het kinderfonds van de Verenigde Naties in beeld, waarvoor hij ambassadeur wordt. Alles komt dan samen: het besef van eigen kwetsbaarheid, de behoefte aan iets anders, een verdieping in het leven, het verlangen naar meer privéleven en meer variatie in het werk.
Het repertoireboek Ik drink op de mensen en de Blijvend Applausprijs doen vermoeden dat de carrière van Paul van Vliet ten einde is. Niets is minder waar. Hij heeft weliswaar niet meer zo’n heilig the show must go on-gevoel. Hij zal niet meer met 39.8 op het toneel staan, met de dokter in de coulissen, klaar om in te grijpen met de injectiespuit om hem verder te helpen. Van Vliet relativeert meer en heeft de pretenties weggesneden. ‘Het grote verschil met vroeger is dat het leven niet meer oeverloos is. De toekomst is afzienbaar geworden. Er is wel een zekere zorgelijkheid over me gekomen. Heb ik wel genoeg gespaard? Wat moet ik als ik alleen achter blijf? Ga ik wel waardig de oude dag in?
‘Vroeger plande ik minstens twee seizoenen vooruit. Dat heb ik na 2004 niet meer gedaan. De agenda werd invulbaar. Maar ik ga nog steeds met gedrevenheid op pad, zoals met de voorstelling Liefdesbrieven met Anne-Will Blankers. Op het podium voel ik me het meest compleet, daar functioneer ik optimaal. Ik leef als ik speel, dat merk ik vooral nu ik minder speel. Maar nee, afgelopen is het nog zeker niet. Ik heb nog wel wat te vertellen. Over de humanitaire aspecten van het ouder worden. Ik hoop wel dat ik zelf goed in de gaten heb wanneer ik moet stoppen. Want als je omgeving het zegt is het te laat.’

Paul van Vliet: Ik drink op de mensen. Met cd. Samenstelling en inleiding: Kick van der Veer en Jaap Bakker
Nijgh & Van Ditmar, 312 pagina’s; € 29,95; ISBN 9789038893655