Kleinkunst
*****
DE GEMENE DELER
Maarten van Roozendaal, regie: Eva Bauknecht. De Kleine Komedie Amsterdam, 19/4. Hier 21/4. Tournee tot eind mei. maartenvanroozendaal.com/kikproductions.nl
‘Ik heb het zo getroffen met mijn buren.’
Als Maarten van Roozendaal een lied opent met deze zin, kun je op je klompen aanvoelen dat het helemaal mis gaat. In de volgende minuten prijst hij zijn buren volkomen het graf in. Wat zijn ze handig met verbouwen, die vrouw heeft echt groene vingers, en de culinaire liflafjes die ze hun vrienden in het weekend voorzetten zijn van hoge kwaliteit. En juist als je denkt dat het lied niet meer is dan een hilarisch cynische opsomming van burgerlijkheid duwt Van Roozendaal je een beklemmend droevig slot door de strot.
Het is nooit saai bij Van Roozendaal. De piano heeft geen idee waar hij aan toe is. Het ene moment wordt het instrument door zijn bespeler wreed afgeranseld, om vervolgens weer lieflijk gestreeld te worden. En ook het publiek verkeert in grote onzekerheid. Van Roozendaal kan kiezen uit een breed gevechtsrepertoire: speldenprik, dolkstoot (al dan niet in de rug), aai over de bol en de beuk vol in het gezicht. Om het eenrichtingsverkeer te vermijden bekrast hij soms ook met hevigheid zijn eigen ziel. Bijvoorbeeld in het grootse lied waarin hij zijn radicale jaren onder de loep neemt, toen ambitie een vies woord was en hij zijn stellige mening klaar had ‘over Shell en Afrika/de leugens van Amerika.’ En dat op de dreigende, hypnoptiserend-monotone klanken die doen denken aan Dat soort volk/Ces gens la van Jacques Brel.
Maar bij al die theatrale onzekerheid die Van Roozendaal ons voorschotelt staat een ding als een paal boven water: op dit moment is er op het gebied van het betere lied in Nederland niemand zo goed als Maarten van Roozendaal.
Daar zit hij, tegen een decor van enorme grijs-grauwe lamellen. In zijn eentje. Bassist Egon Kracht en gitarist Marcel de Groot, die van een voorstelling van Van Roozendaal altijd een muzikaal feest weten te maken zijn in deze ronde thuisgelaten. Dat is op het eerste gehoor een groot gemis. Maar Van Roozendaal heeft met De Gemene Deler zo’n fel-poëtisch-persoonlijk document gemaakt dat het bijna een ongewenste intimiteit zou zijn als er nog extra muzikanten op het podium zouden staan.
Verspreid over de hele avond strooit Van Roozendaal statistische gegevens van de gemiddelde Nederlander over ons uit. Gegevens die zo handig zijn voor supermarkten omdat ze dan weten wat goed zichtbaar in de schappen moet liggen, zo prettig te weten voor televisiemakers, zodat ze de kijker nooit tegen de schenen zullen schoppen. De gemene deler, het grauwe gemiddelde, we horen allemaal zo vreselijk bij elkaar dat je er doodsbang van wordt.
We kunnen onze concentratie voor een liedje maar 50 seconden vast houden. Zeggen de statistieken. Om aan dat treurige De Wereld Draait Door-principe te voldoen knalt Van Roozendaal er sarrend een paar liedjes van een minuutje doorheen. Maar dan komt hij met zijn epos-liederen om die kortebaanonzin van gemakzucht de nek om te draaien. Over ‘de smerige geintjes’ die het leven met je uithaalt, over de echtelijke ruzie die over de rug van het kind wordt uitgevochten, en over de leugens van God en Sinterklaas. Luisteren moet je, verdomme. En dat gebeurt ook. Ademloos luisteren, vol bewondering, met het zweet in de handen en overslaand hart. De speldenprik, de dolkstoot, de aai en de beuk.., het is allemaal raak.