De Suppoost door Freek de Jonge
Zaantheater Zaandam 30 januari 2019
Tournee: freekdejonge.nl/speellijst/
De kunstenaar keert zich binnenstebuiten en serveert zijn hele ziel en zaligheid op een dienblad aan zijn publiek. Behoort dit tot de kerntaken van de kunstenaar of hebben we hier te maken met ongewenste intimiteit en exhibitionisme? Die vraag kwam op toen Freek en Hella de Jonge zichzelf en hun leven het afgelopen najaar zes weken tentoonstelden in het Groninger Museum. Degene die deze openheid misschien ongemakkelijk vonden, kunnen met een gerust hart naar De Suppoost, waarin Freek heel verrassend voortborduurt op die tentoonstelling.
Een dag voor de begrafenis van zijn schoonvader Eli Asser speelde Freek de voorstelling in Zaandam, een van zijn thuissteden. Als een doorgewinterde artiest zag hij geen reden om de voorstelling af te gelasten. In een proloog voor het doek stond Freek, gekleed in frivool clownspak, wel stil bij het leven van Asser, dat grotendeels beheerst werd door zijn oorlogservaringen. Daarnaast heeft Asser de prachtigste, lichte amusementsliedjes geschreven, die mooi gebundeld zijn in Het zal je kind maar wezen. Freek vertelde dat er enige spanning en animositeit tussen hem en zijn schoonvader bestond, maar ‘we hebben elkaar wel verdragen.’
Freek vraagt zich al een tijdje bang af of de relatie tussen hem en het publiek ook die kant opgaat. Zijn eens zo hondstrouwe publiek draagt hem niet meer op handen, maar lijkt de kunstenaar, die zich als een nieuweling in het vak telkens weer lijkt te moeten bewijzen, te verdragen. In De Suppoost vecht Freek op leven en dood met een hond, die de hele avond kort waarschuwend geblaf heeft laten horen. Het is niet moeilijk om hier de symboliek van in te zien.
Het programma Losse Nummers uit 1991 eindigde met Don’t let me be misunderstood van Nina Simone, en dat thema kwam terug in Als je me nu nog niet kent uit 2014. Dat gevoel, die angst is op zich natuurlijk raar en frustrerend voor een van de grootste podiumkunstenaars die er in Nederland ooit heeft rondgelopen. Daarom belt hij met enige regelmaat recensenten als hij vreest dat hij niet begrepen wordt en nodigt hij ze zelfs thuis uit om lacunes te vullen, zoals hij na een mindere avond van De Suppoost ook deed met Volkskrant-recensent Gidi Heesakkers (zie de Volkskrant van 1 februari).
De grootsheid van De Jonge slaat niet alleen op zijn imposante cabaretloopbaan, maar ook met zijn onbedwingbare lust om telkens nieuwe wegen in te slaan. Zo ook met De Suppoost, een voorstelling die zich het best laat omschrijven als een ego-document, opgebouwd uit woordloze performances, enkele actuele verwijzingen (naar de aardbevingen in Groningen en privacy) en hartenkreten over de essentie van kunst. Het (industrieel vervaardigd) urinoir van Marcel Duchamp uit 1917 werkt ook na honderd jaar nog steeds bevrijdend voor Freek. En het kunstwerk leidde ook nog tot een grappig plasverhaal. Want ja, er kan nog steeds worden gelachen, ook al is dat niet het fundament van deze voorstelling.
Het oorspronkelijke plan om in de huid en de kop van de suppoost te kruipen, die het echtpaar in het Groninger Museum gadeslaat, werd losgelaten. En dat is maar goed ook, want nu Freek zelf aan het woord is, wordt het ‘Freek-beeld’ weer wat completer. De voorstelling is een grote schreeuw om vrijheid. Maar kunnen wij de vrijheid wel aan als God en de waarheid niet meer bestaan. En zo loop je ook dit keer weer peinzend de zaal uit. Freek heeft het dus weer voor elkaar.
Er zitten ontegenzeggelijk zwakke stukken in de voorstelling, zoal het taalkundig tot op het bot analyseren en afbranden van de begrafenis hit Er rijdt een trein naar niemandsland van Frans Bauer. En de rap, waarin hij zijn moeizame band met het tienerpubliek in het Groninger Museum bezingt, komt, ondanks een paar pakkende, opvoedende zinnen (‘vertrouwen is de balans tussen handelen en geweten) wat krampachtig over.
Maar de manier waarop hij zelfspot verpakt in het Bijbelse verhaal van Jacob en Lea, is niet alleen ontwapenend, maar ook heel mooi. En absoluut onvergetelijk is de slotact waarin Freek met veel pijn en moeite kaarsen aansteekt in de kandelaar hoog boven op het kunstzinnig, maar gammel opgebouwde ‘altaar.’ Maar dan is er ook licht. Ook dit keer weer bij Freek.