DE LUIAARD EN DE DYSLECTISCHE CLOWN


Geplaatst in Theaterreportages/interviews op . Gepubliceerd in: Theatermaker april 2016

Kees Torn is er weer…, nu met Onno Innemee

Kees Torn en Onno Innemee fotograaf: Margreet de Jong

Kees Torn en Onno Innemee
fotograaf: Margreet de Jong

Door Patrick van den Hanenberg

Op 5 mei 2012 keerde Kees Torn aan het eind van zijn voorstelling Loze Kreten in het Oude Luxor in Rotterdam letterlijk het publiek de rug toe. Afgelopen, klaar, goddank, nooit meer. Zonder om te kijken verdween hij samen met zijn echtgenote José in de coulissen. Het was een echte Bevrijdingsdag voor Torn, die met zijn negen programma’s een mooi afgerond geheel had afgeleverd. Alle onderwerpen van belang waren afgewerkt: vriendschap, liefde, de dood, eenzaamheid en natuurlijk de behoefte van een man om eens rustig een ommetje met zijn mol te maken.

Zonder enig overdrijven kan Kees Torn (Oostburg 1967) de enige echte troonopvolger van Drs. P worden genoemd. Torn raakt door De Gezusters Karamazov van Drs. P in de ban van hoogwaardige rijm en bijpassende pianomuziek. Op de middelbare school heeft hij al een stapeltje rijmpjes klaar liggen voor de rector met redenen waarom hij weer te laat was. Hij volgt enige jaren conservatorium en scheert langs de opleiding marketing en reclame, een richting waar ook Drs. P zijn rijmtalent heeft getoond. Op de Akademie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam ergert hij zich vooral aan de quasi-intellectuele begeleiding. Na een eerste schuchter optreden op het Open Podium van het Rotterdamse Zuidplein-theater vormt hij met studiegenoot Gerrie Hondius het duo Kees & Ik. Voor het Leids Cabaret Festival meldt hij zich in 1994 als solist. Hij wint, en zijn eerste avondvullende programma Laat maar laaien (1995) is bij recensenten en het publiek dat zich wil laven aan knap taalgebruik een succes. Intelligent absurdisme, maar het gaat ook nog ergens over. Het is engagement van de microkosmos.

Je heb nooit de grote zalen gevuld, maar je kon toch spreken van een succesvolle carrière. Waarom dan stoppen?

‘In Loze Kreten had ik eigenlijk al geen zin meer gehad. Maar het moest, omdat ik in 1997 besloten had mijn oeuvre uit te breiden tot 9 shows. Ik zag in een programmaboekje de eerste drie titels, namelijk ‘Laat maar laaien’, ‘Als ik het niet dacht‘ en ‘Plek zat’ onder elkaar staan. De beginletters vormden dus het woordje LAP. Met de rest van mijn titels wilde ik daar letters aan toevoegen en ik bedacht als eerste LAPJESKAT. Eenmaal aangekomen bij de J kon ik niet met een goede titel komen, behalve ‘Mooie boel’ en mikte ik op het resultaat LAPMIDDEL.’

‘Ik had een korter woord moeten zoeken, want door het land trekken is niet plezierig. Veel mensen geloven niet dat ik gek word van de muziek in restaurants. Ik hou erg van muziek, en luister ernaar met dezelfde concentratie als waarmee je een roman leest. Achtergrondmuziek verdraag ik niet. Meestal is het in restaurants agressief gekrijs van zangers en zangeressen met bands die optreden voor duizenden uitgelaten fans. Daar doorheen eten valt mij zwaar. Natuurlijk heb ik gezocht naar oplossingen. Van mijn oma kreeg ik een magnetron. Die werd dezelfde dag al uit mijn auto gestolen. Door het achterraam, zodat ik ook weer eerst naar Carglass moest. Een kok is te duur. Ik wilde wel fatsoenlijk eten en mijn technicus een maaltijd aanbieden. Wat ik altijd deed, was bestellen, meteen naar buiten met een sigaar om daar te wachten, naar binnen om zo snel mogelijk het voer naar binnen te werken, afrekenen en wegwezen. En dan nog kwam ik gespannen weer in het theater.’

Is dat alles?

‘Op de terugweg zat ik achter het stuur tegen de slaap te vechten. Het is best vermoeiend om in je eentje twee uur lang een zaal vol vreemdelingen geboeid te houden. Ik heb me laten rijden door verschillende chauffeurs, niet alleen studenten, maar ook dat is een verschrikking. De laatste jaren heb ik met openbaar vervoer gereisd. Als het in de trein nou rustig zou zijn, kon ik de reistijd benutten. Maar ook in de eersteklas stiltecoupé is het nooit stil. Men belt, gaat er met gezinnen en honden zitten. Hotels zijn trouwens ook geen pretje. Die zijn ingesteld op ochtendmensen.

‘Dan het rookverbod in theaters. Zonder een sigaar kan ik niet schrijven, niet denken, mij niet ontspannen. Buiten moeten staan met een sigaar is vernederend en armoedig. Het rookverbod compliceert het artiestenbestaan en heeft mij veranderd van een dromerige tekstdichter in een junk. ‘Dan stop je toch?’, zeggen niet-rokers. Ik zou wel willen. Ik zou ook wel astronaut willen zijn.

‘Er speelde nóg iets toen ik stopte. Mijn vader kreeg leverkanker en stierf op zijn eenenvijftigste. Ik verwacht niet ouder te worden dan hij omdat ik net wat ongezonder leef dan hij. Ik rook continu en drink meer dan hij en zwaarder spul ook. De helft van mijn genen heb ik van hem. Ik lijk op hem. De laatste jaren van mijn bestaan wilde ik graag doorbrengen met José. Niet in het harnas, niet onderweg, niet in kleedkamers, bussen of restaurants en niet op perrons. Met mijn tonnetje op de bank wou ik mijn laatste jaren doorbrengen in afzondering met haar, in rust. Kasteeltje of geen kasteeltje, in een iglo voor mijn part. Als het maar met haar was.’

Dus José ontving je met open armen?

‘Mijn geliefde is een stuk ongeduld en gelooft het wel dat zij door mij aanbeden wordt. Zij heeft niets aan dat gezwijmel. Zij heeft epilepsie en als ze een aanval kreeg weet ze dat deels aan het feit dat ik met de fles whisky op de bank lag te luieren als zij doodmoe thuiskwam van haar werk. Ik wilde een boek over kwantummechanica schrijven. Ik wilde na het openbaren van mijn woord een boek schrijven zonder ruis. Gewoon feiten. Antwoorden op vragen over licht, over deeltjes, krachten, velden, ladingen, theorieën, heelallen, materie, zonder grapjes en zonder metaforen. Ik las stapels boeken, beluisterde cd’s met lezingen en colleges, zocht astronomen op bij hen thuis, ondervroeg studenten en onderzoekers. Hoe meer ik te weten kwam, hoe minder overbleef van wat ik dacht te snappen. En dus kwam er niks uit mijn handen.

‘Ja, ik heb wel een jaartje een cursiefje geleverd aan HP/De tijd. Tot ook daar managers inzagen dat die pagina beter besteed kon worden. Mijn stukjes waren omslachtige liefdesverklaringen aan José. Maar ik noemde haar ‘vrouwen’ of ‘katholieken’ of ‘hondenmensen’ of ‘doeners’ en noemde mijzelf respectievelijk ‘mannen’, ‘protestanten’, ‘kattenmensen’ of ‘denkers’. Dat leek mij grappig. Niemand anders leek dat.’

Kun je dus stellen dat je door je vrouw weer het theater in bent gejaagd en tot een come back bent gedwongen?’

‘Ho ho, het is geen come back. Ik sta er niet meer als solist, maar samen met mijn vriend en regisseur Onno Innemee. Juist tijdens die crisis met mijn vrouw begon Onno mij te verleiden om samen met hem een programma te maken. Maanden lang bleef hij mailen en bellen. Ik mocht van hem alles annuleren als ik de moed zou verliezen. Het was zo zonde dat ik niets meer schreef. Het was zo zielig voor het publiek dat het naar amateurs als Pieter Derks moest. Hij beloofde me dat het een feestje zou worden. En het zou zo goed zijn voor mijn huwelijk. Want Onno is niet achterlijk. Hij wist heel goed dat José krankzinnig werd van mijn fanatieke geluiwammes. En op zekere dag zei ik ja. Het was na een week schuilen bij een vriend van mij. Dat moest omdat José het niet meer uithield met mij. En ik was heel erg bang om haar kwijt te raken.’

Zien we de oude Kees Torn terug?

‘Het is eigenlijk Onno Innemee en ik als zijn pianist, tekstschrijver en souffleur erbij. Ik houd me dus weer bezig met de ouderwetse lettergreepjes en de cadans en geveinsd engagement. Het schrijven is me echt heel zwaar gevallen. Sterker nog, het is de hel. Er moet een liedje af over iets, en alles wat er van mij overblijft is een soort gokmachine waarin steeds rijmwoorden net niet de jackpot leveren. Tijdens de repetities hebben we veel gelachen. Ik was er verbaasd over dat we geen ruzie hebben gekregen over versprekingen of vergeten teksten, en we ons niet geërgerd hebben aan elkaar of kwaad zijn geworden omdat een van ons de fout inging terwijl de afspraak toch heel eenduidig was.

‘Onno heeft me beloofd dat ik niet meer ’s nachts op perrons hoef te staan. Hij regelt het allemaal. Ik word thuisgebracht. En we treden niet vaker op dan drie keer per week, zodat ik vier dagen heb om van die drie avonden bij te komen. Zijn huwelijk is al naar de maan. Het mijne heeft hij gered. Mijn vrouw is weer trots op mij omdat ik van mijn reet ben gekomen en mij ook weer een slag in de rondte werk met die dyslectische clown.’

Patrick van den Hanenberg

Eraf met dat dak! Door Kees Torn en Onno Innemee. Première op 1 april in de Leidse Schouwburg.