George Visser: ‘Geluk is op de brommer naar het Circustheater voor Neerlands Hoop’


Geplaatst in Theaterrecensies op . Gepubliceerd in: de Volkskrant

Geluk is ‘op de brommer naar het Circustheater rijden met een kaartje voor Neerlands Hoop in je achterzak’ of ‘bij een optreden zijn van The Golden Earrings in een of ander Haags popzaaltje.’ George Visser (Den Haag, 1951) weet zich die gelukzalige culturele momenten uit zijn jeugd nog goed te herinneren. Hij was een tamelijk ongeoefende drummer in de tijd toen elke straat in Den Haag zijn eigen popbandje had en was net klaar met zijn ‘studie Mulo A met wiskunde.’ Nu staan Freek de Jonge en Golden Earring in het dikke aanbiedingen-boek van Mojo Theater, een van de grootste theaterbureaus van Nederland. Directeur is George Visser, en dat is hij deze week precies vijfentwintig jaar.
Nog steeds is hij gelukkig als hij naar het theater gaat. Of het nou Bruce Springsteen is – na het gesprek mengt hij zich in de massa voor het concert van The Boss in de Arena – of een van de zeventig groepen of solisten die hij vertegenwoordigt: ‘Ik zit vier à vijf keer per week in het theater. Als ik dat voor mijn werk moest doen, was ik al lang dood geweest, maar ik heb het gevoel dat ik elke avond uitga.’
Zijn theaterleven begon eind jaren zeventig als acquisiteur bij Mojo Concerts. Toen dat bedrijf failliet ging, maakte Visser de overstap naar het impresariaat van Jacques Senf (‘Ook zo’n Haagse volksjongen.’), maar hij had toen niet zoveel met de artiesten van dat bureau. In 1983 richtte hij daarom zijn eigen bedrijf Mojo Theater op. Met uitzondering van Drs. P, die hij meenam uit het Senf-aanbod, begon Visser met een leeg boekje. Djazzex, een moderne dansgroep was zijn eerste nieuwe klant. Daarna druppelden wat artiesten door van het opgeheven impresariaat van Han Peekel, zoals Hans Liberg. Deze verliet Mojo Theater weer toen hij een ‘personal manager’ wilde. Daar doet Mojo niet aan. ‘We hebben geen mensen die elke dag met producties meegaan. Dat vind ik ook overdreven. De artiesten zijn allemaal grote mensen. Wel hebben we op kantoor een vaste contactpersoon voor een productie, die hotels regelt, de kaartverkoop bijhoudt en zorgt dat de affiches op de juiste plek hangen.’ Visser zelf houdt de grote lijnen in de gaten, zorgt voor een logische geografische lijn in de tournees, maakt financiële afspraken en gaat voor de première een paar keer naar een try out.
Ofschoon vele theater- en mediadeuren voor Visser opengaan, blijft de Vara-poort gesloten. Die omroep heeft een heilig lijntje met collega-concurrent Harry Kies. ‘Als ik vraag waarom ze mijn artiesten niet op de buis willen hebben krijg ik te horen dat ze Jaap Mulder een enge man vinden en Kommil Foo te Vlaams. Daarom doe ik zaken met de NPS en is Guido Weijers naar SBS gegaan. Dat heeft hem geen windeieren gelegd.’
Het criterium van Visser om iemand bij zijn club te halen is lange tijd geweest dat hij ‘in de brand staat.’ Nu, met zeventien man in dienst, heeft hij ook voorstellingen nodig met een gegarandeerde omzet. Onlangs heeft hij samen met zijn Hindustaanse vrouw Sheela TriColour Productions opgericht, een nieuw bedrijf onder de paraplu van Mojo. Daarin zijn artiesten ondergebracht als Amar en Rachid Larouz, die de derde generatie allochtone Nederlanders naar het theater moeten lokken. Met TriColour wil Visser niet ‘het gebruikelijke rondje om de kerk lopen’ om publiciteit te halen. ‘De nieuwe Nederlanders luisteren niet naar Radio 3, kijken niet naar de publieke omroep en gaan niet naar Lowlands, dus probeer ik Rachid als presentator bij een jongerenprogramma op een allochtonenzender te krijgen en wil ik publiek bereiken via onder andere het Kwakoe-festival.’
Er wordt flink verdiend bij de theaterbureaus, vooral in de laagdrempelige cabaretsector. Daarom vindt Visser het een opdracht van eer om mooie, minder goedlopende voorstellingen van bijvoorbeeld John Buijsman en Jaap Mulder te blijven steunen. De standaardregel waarbij het impresariaat vijftien procent van de verdiensten van de artiest opstrijkt is voor Visser niet heilig. ‘Als iemand meerdere jaren in uitverkochte zalen van zeshonderd stoelen staat, dan hoef ik niet veel meer te doen, dus dan daalt mijn percentage. Zo kan ik ook voorkomen dat ze overstappen naar een andere impresariaat of hun zaken zelf gaan regelen, zoals Paul de Leeuw en Theo Maassen. Artiesten zijn niet dom. Ze kunnen ook rekenen.’