Ver weg van het Nederlandse calvinistische cabaret


Geplaatst in Theaterreportages/interviews op . Gepubliceerd in: Ons Erfeel

Twintig jaar na de triomf met Waterloo op het Eurovisie songfestival is de wereld nog steeds gek van Agnetha, Björn, Benny en Frida, oftewel de Zweedse popgroep ABBA. Eh, pardon..moet het dan niet ABBF zijn? Of misschien wel FBBA? En waarom moesten zij de eerste letter van hun voornaam nemen?
Volgens de Vlaamse cabaretier Wim Helsen zou Waterloo absoluut niet hebben gewonnen als de naam van de vertolkers ABBF of FBBA zou zijn geweest. Dan was vrijwel zeker het Duitse duo Heinrich und Ludo met de eer gaan strijken met de Schlager Es ist schön im Ruhrgebiet. En dan waren nog vele jaren later busladingen fans van het illustere tweetal in bedevaart naar het Duitse industriegebied getrokken. En dan zou…
De fantasie van elk normaal mens houdt halt na een mijmering over de naam van het Zweedse viertal. Maar ja, helemaal normaal is Wim Helsen niet. Hij is niet de man om op één plek te blijven hangen, zo blijkt ook uit zijn curriculum vitae, dat doet denken aan een willekeurige prikactie in een beroepengids: schoonmaker, bankbediende, bandwerker, opluisteraar van Tupperware-avonden, sociaal werker, bouwvakker, museumgids, leraar Nederlands voor anderstaligen, redacteur bij de Vlaamse Radio 1, en cafébaas. Iemand die open staat voor zoveel indrukken moet wel een rusteloze geest hebben. Als hij eenmaal begint te associëren dan eindigt Helsen pas bij een buschauffeur in de oertijd die geen contactsleuteltje en rijbewijs heeft, of Maria die het als onverantwoordelijke moeder toch echt niet verdient om als heilige in de boeken te staan.
Absurd…dat is de term die in vrijwel alle recensies van het programma Heden Soep! van Wim Helsen opduikt. Absurd…dat lezen we ook in de stukjes over andere nieuwkomers in het Vlaamse cabaret zoals Wouter Deprez, Alex Agnew of het duo Gino Sancti. Maar als we oude krantenleggers erbij halen dan treffen we diezelfde recensenten-terminologie aan in stukjes over De Nieuwe Snaar, Urbanus, De Frivole Framboos en Kommil Foo.
In Nederland wordt voorzichtig gesproken van een Vlaamse Golf die het Nederlandse cabaretlandschap overspoelt. We moeten het natuurlijk niet overdrijven, het Vlaamse aanbod vormt niet meer dan een paar procent van het gigantische leger cabaretiers dat de Nederlandse podia bevolkt. Elke braderie, menig bedrijfsfeest en vele schoolavonden worden in Nederland tegenwoordig opgeleukt met een cabaretwedstrijd. De diarree aan nieuwe cabaretiers, die stiekem hopen dat zij over een paar jaar de oudejaarsconférence op televisie mogen verzorgen – de absolute hoofdprijs van het Nederlandse cabaret – is nauwelijks te stelpen. Maar het kan niet ontkend dat de Vlamingen op gevoelige plekken met succes zijn geïnfiltreerd. De Wim Sonneveldprijs op het Amsterdamse Kleinkunstfestival ging dit jaar naar Wouter Deprez, terwijl in 2002 Gino Sancti het festival won. In 2003 won Alex Agnew het minstens zo vermaarde Leidse Cabaretfestival, waar een jaar eerder Wim Helsen was doorgebroken. En allemaal bleken ze volgens de jury en journalisten absurd te zijn.
Heeft dat telkens opduikende woordje absurd te maken met een beperkte woordenschat van Nederlanders, die – dat merken we weer bij elke aflevering van het televisieprogramma Tien voor Taal – minder zorgvuldig met hun taal omgaan dan de Zuiderburen? Of is het eenvoudigweg de enig juiste manier om het verschil aan te duiden met Nederlandse komieken?
Bestaat de Nederlandse komiek trouwens wel? Kunnen we niet beter spreken van de Hollandse komiek? Daar hebben we een helder beeld bij. Hij is afkomstig van boven de Grote Rivieren, de geografische en mentale scheidslijn tussen Noord en Zuid Nederland, heeft een calvinistische achtergrond of heeft in ieder geval calvinistische trekjes. Dat betekent dat hij weet hoe de wereld in elkaar steekt, hij weet waar de grens tussen goed en fout ligt, en vindt dat hij het recht heeft om met een grapje en een fraai (allegorisch) verhaal mensen die zich aan de verkeerde kant van die grens ophouden te kapittelen. Het liefst op 31 december op televisie. Katholieke komieken hebben niet zo’n moralismedwang en dat is goed te merken aan de Vlaamse humoristen.
Het calvinisme heeft de Nederlandse volksaard gevormd. Het is een bekend, maar daarom niet minder waar verhaal. Calvijn wist de beminde gelovigen ervan te overtuigen dat God grote waardering heeft voor hard werken en soberheid. Geld verdienen is uitstekend, maar loop er niet mee te koop….gooi het niet over de balk. Het woord ‘zonde’ roept voor de Hollander in de eerste plaats associaties op met verloren of ten onrechte uitgegeven geld. Een peuter, kleuter en puber krijgen van zijn calvinistisch ingestelde ouders constant te horen: ‘Stel je niet zo aan’ of ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’
Hoe anders ligt dat voor de katholiek. In het Nederlands bestaat geen behoorlijke vertaling voor het begrip bon-vivant. Deze Latijnse, Bourgondische, katholieke manier van leven begint ten Zuiden van de Grote Rivieren. Brabant en Limburg worden nog steeds door de arrogante Hollander met de nek aangekeken, of op z’n minst als een folkloristisch aanhangsel van het beschaafde Noorden beschouwd. Maar als hij eens per jaar echt lekker wil eten, dan gaat hij naar Breda of Maastricht. Natuurlijk, we zijn aan het generaliseren, maar we kunnen stellen dat in het Noorden het hoofd regeert en in het Zuiden de buik.
De katholiek viert carnaval en als hij over de schreef gaat kan hij biechten en met een paar weesgegroetjes de boel weer schoon vegen. De katholieke kerken zijn kleurrijk als een kermistent. Terwijl de calvinisten en Taliban het aardig met elkaar kunnen vinden in hun opvattingen over beelden, kan het de katholiek niet uitbundig en bont genoeg zijn. Gebruik je fantasie en wees niet bang als die à la Jeroen Bosch een beetje doorschiet. Je pikt ze er dan ook zo uit in Nederland, de katholieke komieken, de humoristen met ongebreidelde fantasie: Toon Hermans, Herman Finkers, Ivo de Wijs en de hele Brabantse golf met onder meer Hans Teeuwen, Remco Vrijdag (De Vliegende Panters), Guido Weijers en de cabaretregisseur-broers Martijn Bouwman (werkt met Theo Maassen) en Pieter Bouwman (regisseur van onder meer Hans Teeuwen en Wim Helsen).
Het absurdisme zit overduidelijk in de geschiedenis van België, dat constant van ‘eigenaar’ is verwisseld. Het resultaat is een beetje Nederlands, maar de Vlamingen worden door de Noorderburen niet echt voor vol aangezien. En datzelfde geldt eigenlijk voor het Franstalige Zuiden. Het is dat Jacques Brel bijna bovennatuurlijke artistieke gaven bezat, maar met dat malle accent konden ze hem in Parijs aanvankelijk toch nauwelijks serieus nemen. In het Oostelijke hoekje nog een beetje Duits, en tot slot een van boven opgelegde Europese lappendeken in Brussel. Als je daar het absurde niet van in ziet.
Wim Helsen, die als de huidige aanvoerder van de Vlaamse hausse in Nederland kan worden gezien, oogt bizar op het podium. Een keurig grijs pak (een maat te groot, maar zijn passende kostuum werd gestolen, en het te grote pak paste eigenlijk beter bij zijn act), sportschoenen en een wollen muts, die aanvankelijk voor Helsen dienst deed als helm waardoor hij minder bang voor het publiek hoefde te zijn. Helsen deed in Vlaanderen als de helft van het duo Vrolijk België (met Randall Casaer) de nodige podiumervaring op. Als solist won hij de Publieksprijs van ‘Theater aan Zee’ in Oostende, en daarna volgden de finaleplaatsen in Humo’s Comedy Cup en op het Leids Cabaretfestival. Vanaf dat moment explodeerde zijn speellijst in Nederland. Toen het grote cabaretimpresariaat Kies vorig jaar een kwart eeuw bestond werd dat een week lang groots gevierd in Koninklijk Theater Carré met een parade van gevestigde namen en nieuw talent. In dit ‘Olympia’ van Amsterdam hebben de groten van het (inter)nationale amusement triomfen gevierd. Het was ongelooflijk hoe de betrekkelijke nieuwkomer Helsen met allure en schijnbaar gemak de 1800 toeschouwers hypnotiseerde met zijn act.
Voor Helsen is het absurdisme, het vervreemdende, een manier van vertellen waarmee hij veel meer aan de oppervlakte kan krijgen dan wanneer hij zich bij de letterlijke, logische realiteit zou houden. Eigenlijk ziet hij zichzelf niet zozeer als een absurdist maar meer als een surrealist, die zich thuis voelt in een ander soort universum, met andere wetten en andere logica. Surrealisme…dan ben je in het België van Margritte natuurlijk aan het goede adres.
Verder, zo heeft Helsen eens verteld, krijgt de Vlaming op school nog een stevige lading verwarring mee van de dichter Paul van Ostaijen en krijgt de Vlaamse scholier de toneelstukken van Ionesco en Becket te lezen. De opleiding in anders denken en anders formuleren, en dat geldt waarschijnlijk voor de meeste Vlaamse cabaretiers van de nieuwe generatie, wordt afgerond door het tijdschrift Humo, met de grafische mafketel Kamagurka. (De beste Nederlandse leerling van de Kama-school is Gert-Jan van Leeuwen, oftewel Gummbah…en die komt weer…u raadt het reeds, uit Brabant) Zo krijgt de jonge Vlaming die verwrongen kijk op de dingen met de paplepel binnengegoten.
Kamagurka zal niet met zijn ogen knipperen als hij het theaterverhaal van Helsen hoort/ziet. Hij begint met een onverstaanbaar liedje en een ongrijpbaar dansje. Vervolgens presenteert hij een man die soep met zorgvuldig geselecteerde gehaktlettertjes maakt voor ‘mevrouwen’ bij de bushalte. Als de mevrouw de letters in de juiste volgorde naar binnen lepelt komt er een gedicht, een boodschap binnen. De zijpaden van het verhaal leiden naar poedels (homofiele mini-lama’s), de stal in Bethlehem en de seksloze koningin Fabiola, en leveren interessante vragen op. Tsja, waarom gaven die drie koningen (moesten die trouwens niet regeren?) dat pasgeboren ventje niet gewoon een fopspeen of een beertje in plaats van mirre? En weet iemand in de zaal eigenlijk wel wat mirre is?
Het zou te makkelijk zijn om het Vlaamse absurdisme als pure lol te bestempelen. Er zit wel degelijk een bodem in de onzin van Helsen, Wouter Deprez en Gino Sancti. Absurdisme is geen doel op zich. Het is voor de meeste Vlaamse cabaretiers een manier van vertellen, waarmee je andere en echtere dingen aan de oppervlakte kan brengen dan wanneer je het hebt over de realiteit die normaal wordt besproken. Maar door de vorm die de Vlamingen kiezen is er geen irritant vingertje van morele verontwaardiging, geen boodschap die erin geramd wordt. De Nederlander is harder, directer, assertiever, maar het klopt niet om het Vlaamse cabaret leeg te noemen. Het gaat via een omweg. De toeschouwer moet vreselijk goed luisteren. Maar dat doet het Vlaamse publiek, zo benadrukken Nederlandse kleinkunstzangers als Stef Bos, Boudewijn de Groot, Frank Boeijen en Bram Vermeulen keer op keer dankbaar. Willem Vermandere schreef ooit Bange blanke man. In dat lied gebruikt Vermandere geen enkele keer het woord racist en toch kreeg hij dreigbrieven van rechts-extremisten.
De linkse indirecte…dat geldt ook voor Wim Helsen: ‘Ik heb zelf absoluut niet het idee dat ik a-politieke voorstelling maak, maar het zou voor mij geen enkele zin hebben om het bijvoorbeeld letterlijk over het Vlaams Blok te hebben. Ik vind het veel interessanter om de menselijke neigingen die maken dat iemand extremistisch wordt, in eender welke richting, tegen het licht te houden en te kijk te stellen. Want iedereen is vatbaar voor een kijk op de wereld waarin verongelijktheid, zelfmedelijden, redeloosheid en bitterheid de overhand nemen. Dat is ook onder andere wat er mis is met de figuur die ik opvoer.
Dat betekent voor mij ook veel meer dan dat ik één of andere mening zou verkondigen op het podium. Ten eerste is de kans dan groot dat je alleen voor je eigen parochie staat te preken. Ten tweede gaat het dan veel meer over die mening dan over de mens. En bovendien kan je mensen in het publiek nooit ontroeren met een mening, denk ik, en dat is toch wel wat ik wil: dat ze geraakt worden door die man op het podium, die zowel charmant, poëtisch en innemend is als verschrikkelijk fout en zielig.’
Veel Vlaamse cabaretiers stichten verwarring, maar dat lijkt niet meer dan een vertaling van de samenleving waar ze zelf uit voortkomen. Helsen benadrukt dat de Belgen elkaar op alle mogelijk terreinen met rust laten. Iedereen kan zijn gang gaan, omdat men elkaar in België minder snel dan in Nederland op bepaald gedrag aan wenst te spreken. Dat geldt voor de politiek, het sociale verkeer, en in de inrichting van de steden.
Helsen: ‘Als je door Nederland rijdt dan zie je precies waar de grens tussen dorp en stad is, daartussenin is er natuur. In die dorpen en steden zijn er overal wijken waar alle huizen identiek zijn. Of je dat nu lelijk en beklemmend vindt of veilig en mooi, het is duidelijk dat erover is nagedacht. Er is orde. In België heb je tussen twee dorpen lintbebouwing. Meestal een lelijke baan waar geen twee huizen in dezelfde stijl zijn gebouwd, en die ruimtelijke chaos vind je ook terug in dorpen en steden. Chaotisch en onoverzichtelijk. Dat illustreert een belangrijk verschil tussen België en Nederland: bij ons in België is het duidelijk dat willekeur de boventoon voert, terwijl Nederlanders voor zichzelf de illusie kunnen hooghouden dat er een plan is, dat de dingen zin hebben en dat je over dat plan kan discussiëren. Misschien is het daarom dat Nederlandse cabaretiers zich meer aan de letterlijke werkelijkheid houden en dat er in Vlaanderen een betere voedingsbodem is voor absurdisme.’