Vincent en Theo van Gogh: Twee broers die elkaar in de houdgreep hielden


Geplaatst in Theaterreportages/interviews op . Gepubliceerd in: Diverse regionale dagbladen

Eigenlijk was schrijver/regisseur Ger Thijs voor zijn nieuwe toneelstuk Vincent en Theo op zoek naar twee acterende broers voor de rollen van Vincent en Theo van Gogh. Toen hij geen geschikt broederpaar kon vinden voor de schilder en de kunsthandelaar, die zijn sappelende oudere broer financieel heeft ondersteund, koos hij voor twee acteurs die wel heel dicht tegen zijn ideale koppel aanzitten: Hajo Bruins (Steenwijk, 1959) en Hein van der Heijden (Heerlen, 1958).
Bruins (Vincent) en Van der Heijden (Theo) zijn generatiegenoten, allebei de provincie ontvlucht om naar de Arnhemse Toneelschool te gaan, samen stukken geschreven en gespeeld, ruzie gemaakt over rollen en meisjes, veel muziek met elkaar gemaakt (er werd bijna geen acteursfeest gevierd of het duo schreef wel een passend lied voor jubilaris of vertrekkende acteur), samen naar Toneelgroep Theater, allebei onder Gerardjan Rijnders gespeeld bij Toneelgroep Amsterdam, en ze zijn kort na elkaar in de glimmende musicalwereld terecht gekomen. Bruins stond in de musicals Ciske de Rat, Mamma Mia! en Petticoat en Van der Heijden in Sinatra en The Lion King. Bijna broers dus. Hajo: ‘Er is een enorm vertrouwen. Als de een valt, schiet de ander direct toe. Het is wij tegen de rest van de wereld.’
Toch willen ze het beeld niet al te klef en pseudo-eeneiig maken. Hajo haalt het karakter van de Griekse goden Apollo en Dionysos erbij om een belangrijke tegenstelling tussen de twee vrienden/acteurs duidelijk te maken. Hij vindt zichzelf veel meer een apollinische speler, een acteur die in de eerste plaats met zijn hoofd acteert, terwijl hij Hein in de categorie van dionysische spelers plaatst, acteurs die explosiever en meer intuïtief zijn.
Hajo: ‘Vroeger was ik ook dionysisch, maar ik heb me een andere manier van werken aangewend, want ik ging daaraan ten onder. Het gaat bij acteren toch vooral om tekst, tekst, tekst. Ik speelde heel erg vanuit mijn buik, met beweging en gevoel. Daardoor miste ik detaillering in mijn werk. Ik leefde ook het leven van zo’n acteur. Dat gaat niet. Drie stukken per jaar, een tv-serie en commercials voor radio en tv. Die roller coaster is te erg. Daarom heb ik er op een gegeven moment voor gek

ozen om eerst te analyseren en iets op te bouwen en gaandeweg het spel vrij te laten. Daar word je veel rustiger van.’
Hein beaamt het verschil in spelmethode, die ook keurig past bij de kleurverschillen tussen de Van Gogh-broers. Theo regelt de boel en probeert de zaken onder controle te houden, terwijl bij Vincent de remmen veel vaker los gaan.
Hein: ‘Denken remt, zeker bij mij. Dan ga je controleren. En dat heeft met angst te maken. Ik probeer de angst los te laten en vrijer te spelen, dichter bij mezelf. Dat doe ik ook met Vincent. Maar het is niet zo, dat ik in de huid van mijn personage kruip. Dat kan ook helemaal niet. Het is zo dat je hem onder jouw huid moet proberen te krijgen. Dingen van Vincent moet je bij jezelf toelaten. Je kunt niet Vincent van Gogh gaan spelen, je kunt alleen maar proberen dingen van hem te herkennen, zoals de verhouding met je broer of een vriendschap. Ik ben zelf de bron, daar moet ik het mee doen.’
Het gesprek met de twee hoofdrolspelers van Vincent en Theo op het kantoor/annex repetitieruimte van producent Hummelinck-Stuurman is nauwelijks twee minuten oud of Bruins en Van der Heijden zijn al in een diepe theoretische verhandeling over spelstijlen en karakters terecht gekomen. Twee gedreven acteurs, die heel intensief met hun vak bezig zijn. Hein: ‘Als we slim waren geweest, waren we vijftien jaar geleden een cabaretduo geworden. Dan had ik nu niet in een oude Volvo uit 1993 gereden, waarvan je elk jaar weer hoopt dat hij door de APK komt. Maar nee hoor, we moesten zo nodig een serieus acteur worden.’

Er bestaat een clichébeeld over de relatie tussen Vincent en Theo. Schrijver/regisseur Ger Thijs bestudeerde de uitgebreide briefwisseling tussen de broers intensief en kwam tot de conclusie dat het beeld van het miskende genie Vincent en de opofferende broer Theo niet klopt. In een brief aan de schouwburgen, die hij probeert te verleiden om Vincent en Theo te programmeren en de directie van het Van Gogh Museum in Amsterdam schrijft Thijs: ‘Het romantische beeld van de schilderende gek die zijn oor afsnijdt tegenover de geduldige broer die hem steeds weer uit het gekkenhuis haalt, is te makkelijk. De relatie tussen de twee is veel ingewikkelder, getourmenteerder, spannender. Als je goed leest begrijp je gaandeweg dat de broers allebei ook manipulatoren zijn, manipulatoren van elkaar. Dat Theo belang heeft bij Vincents afhankelijkheid, dat hij zo macht over hem houdt, dat het misschien geen toeval is dat hij geen schilderijen van zijn broer verkoopt (hij hing ze wel op in de kunsthandel waar hij werkte, maar helemaal achterin, in het halfduister), dat hij zijn oudere broer eigenlijk klein hield, door hem steeds maar te dwingen dank je wel te zeggen, dankjewel, lieve broer. Vrijwel elke brief van Vincent begint met een ‘dank je wel voor de honderd francs die je me zond.’ Hij had er een stempel van kunnen maken… goedgeefsheid is nooit onbaatzuchtig, zoals we weten.’
In de repetitieperiode is er flink over de verhouding tussen de broers gediscussieerd. Hajo: ‘Ze zitten aan elkaar vast. Er is een bloedband, ze zijn in hetzelfde nest opgegroeid. Er is liefde, jaloezie, pure haat en grote harmonie. Dat gaat allemaal dwars door elkaar heen. Ik heb vier broers, Hein twee. We kennen die complexe situatie dat je iemand van alles gunt, want het is je broer, maar ook de tegenkant daarvan.
‘In een van de scènes heeft Theo Vincent nodig. Dan speel ik echt de jongere broer. Dat is heel bijzonder, want Theo is eigenlijk altijd de man die alles regelt. Vincent is als een haai die door de wereldzeeën zwemt, en Theo roept dat hij niet alles moet opvreten. Maar in deze scène wordt dat omgedraaid. Dan is het Vincent die zijn jongere broer Theo helpt. Het is voortdurend schipperen tussen aanhankelijkheid, afhankelijkheid en onafhankelijkheid.’
Ofschoon de naam van Halbe Zijlstra, de huidige staatssecretaris van cultuur niet genoemd wordt, zal de toeschouwer tussen de regels door wel degelijk een actuele boodschap in het stuk aantreffen.
Hein: ‘Er was in die tijd geen overheidssubsidie. Theo ziet het talent van zijn broer en neemt zijn verantwoordelijkheid. Hij weet dat je een kunstenaar moet steunen, anders gebeurt er niets. Zijlstra zegt dat hij van de opera, het Concertgebouw en Rembrandt houdt. Ja, daar houdt iedereen van. Hij vindt dat alle kunst aan die standaard moet voldoen. Maar de goede dingen bestaan bij de gratie van de middelmaat en mislukkingen. Van Gogh werd ook niet als volwaardig gezien, zelfs Theo had zo nu en dan zijn twijfels. Het belachelijke van die sukkel die we nu als staatssecretaris hebben, is dat hij dat principe niet door heeft, dat het ondersteunen heel normaal is. Zonder Theo was er nooit een schilderij van Vincent beroemd geworden. Dan had de goudmijn Van Gogh Museum niet bestaan.’
Hajo vult bijna opgewonden aan: ‘Er wordt in dit stuk de vloer aangeveegd met het cynisme dat een kunstenaar niets met subsidie doet. Vincent heeft als een razende gewerkt. In de laatste jaren heeft hij honderden werken gemaakt, waarvan honderd van topkwaliteit. Als je geld op de goede plek neerzet, dan komt er wel iets uit. Tegenwoordig is de teneur: zoek het zelf maar uit, begin maar een eigen zaakje. Er lijkt geen vertrouwen in het kunstenaarschap. Ik ken eigenlijk niemand die er de kantjes vanaf loopt.
‘Voor Hein en mij geldt dat we al dertig jaar niets anders doen dan spelen. Ik ben volkomen verslaafd aan het podium, het veilige mijnenveld, zoals Gerardjan Rijnders het noemt. Ik ben geen volkomen dwaas en kan achter een computer zitten, maar ik ben toch een beetje wereldvreemd. Ik heb me helemaal vastgebeten in acteren. Het is voor acteurs het enige houvast in een wereld die zegt, dat het eigenlijk helemaal niets is. Ja, als je een musical doet word je wel een beetje gerespecteerd.’
De gedrevenheid van Vincent van Gogh leidde tot waanzin. Toch wordt de schilder niet als een gek neergezet. Hajo: ‘Dat zou ook niet interessant zijn, net zoals het niet interessant is dat de moordenaar een volkomen gek blijkt te zijn. Er moeten wat logica en menselijke trekjes zijn, want dan kun je je verplaatsen. Wij hebben hem in zekere zin aards gemaakt.’
Hein: ‘Vincent was geen stadsmens. Hij zocht altijd de eenzaamheid van het platteland op. Men vindt zo’n Einzelgänger al snel gek. Tijdens eindeloze wandelingen door de natuur kon hij zijn geest vrijmaken. Daar komt ook zo’n schilderij met oude afgetrapte schoenen vandaan. Hij zag dat er meer leven zit in versleten schoenen dan in een schoenenetalage. In feite was hij een socialist avant la lettre, geïnteresseerd in de boeren in Drenthe, de arbeiders in de Waalse Borinage en de haven van Antwerpen. Daar schilderde hij als een documentairemaker.’
Terwijl Vincent zich eigenlijk alleen thuis voelde op het platteland is Amsterdam voor de twee acteurs bijna heilig. Hajo: ‘Ik vond het kleinburgerlijke van Steenwijk heel bedreigend. Mijn vader was leraar, en ik was bang dat ik in Steenwijk zou blijven hangen en als onderwijzer elk jaar de schoolmusical moest doen. Ik hoopte dat ik talent zou hebben voor schrijven of spelen, zodat ik weg kon. Als ik nu terugkom naar Steenwijk zie ik de schoonheid, maar die zag ik niet toen ik puber was.’
Hein denkt dat Heerlen nog een graadje erger was dan Steenwijk: ‘Ik ben daar nooit gelukkig geweest. Mijn moeder woont er nog steeds, nu zie ik de goede kanten van die stad. Maar toen wilde ik zo snel mogelijk mijn diploma halen om weg te komen. In Amsterdam hoor ik thuis.’
Niet dat ze daar nu het leven van een bohemien leiden, zoals de romantische voorstelling over kunstenaars voor lijkt te schrijven. Hein: ‘Wij zijn over het algemeen vrij burgerlijke mensen. Het lijkt allemaal zo geweldig. Je hebt alleen een omgekeerd leven. De meeste mensen werken van 9 tot 5, en wij moeten ’s avonds om 8 uur pieken en komen wat later thuis.
Hajo: ‘Er is niets romantisch aan het acteursvak. De helft van de tijd bestaat uit wachten en in een bus zitten. Dat is treurig, omdat het zo’n fel contrast is met het moment waarop je op het podium staat. Ik ben met Petticoat op reis geweest. Dat is een stralende musical. Maar als je ziet wat er met zo’n club gebeurt na de zevende voorstelling van de week, terug op weg naar huis vanuit Groningen. Dan denk je echt: heeft dit zooitje uitgemergelde, bleke, bewalde, onderbetaalde mensen net zo stralend op het podium gestaan? Dan zie je dat ensemble. Dat is niet romantisch. Dan moet je wel bezeten zijn, want je doet het niet voor het geld.’